Nederlanders die het transport meemaakten.

(In English: see here).

Het gevangenentransport van 6 april 1945 van het tuchthuis te Celle naar de gevangenis van Wolfenbüttel.

(Dit bericht is in ontwikkeling). Laatste update: 1 februari 2023.

Op 6 april 1945 werd mijn vader samen met enkele honderden andere gedetineerden van het tuchthuis te Celle op transport gesteld naar de gevangenis in Wolfenbüttel. In die gevangenis had hij tussen juni 1943 en juni 1944 ook al gevangen gezeten. Enkele dagen na aankomst, op 11 april, werd de gevangenis door de Amerikanen bevrijd. Ik wilde weten welke andere Nederlanders deel uitmaakten van dat transport, waarom ze gevangen zaten, en wat er met hen is gebeurd.

In mei 1946 deed een team van het Nederlandse Rode Kruis onderzoek in de Britse bezettingszone van Duitsland naar informatie over Nederlanders die in Duitse gevangenissen hadden gezeten. Het team lijkt vooral gegevens te hebben verzameld in het tuchthuis te Celle, en niet op zoek te zijn gegaan naar informatie of documenten uit de gevangenis van Wolfenbüttel. Het stelde lijsten op van Nederlanders die in het tuchthuis van Celle hadden gezeten en waarheen ze waren vertrokken en van Nederlanders die er in het gevangenishospitaal hadden gelegen. Het verzamelde, kennelijk, de gevangenisdossiers van Nederlanders, want deze dossiers bevinden zich nu bijna allemaal bij het NIOD in Amsterdam. Bij mijn eerste bezoek aan het NIOD op zoek naar informatie over mijn vader kreeg ik diens gevangenisdossier uit Celle. Men kon toen niet verklaren hoe dat dossier in Amsterdam was beland. Duitse onderzoekers waren overigens verbaasd over het feit, dat in Amsterdam Duitse gevangenisdossiers worden bewaard. Maar ze waren dus in 1946 in beslag genomen.
Ik heb geprobeerd meer informatie te vinden over de mensen die volgens de opgestelde lijsten op 6 april 1945 uit het tuchthuis van Celle zijn vertrokken. Vaak staat er nadrukkelijk bij, dat ze naar Wolfenbüttel gingen. Ik gebruikte voor mijn zoektocht de vele mogelijkheden die internet tegenwoordig biedt. Ik doorzocht via Delpher kranten, tijdschriften en boeken en raadpleegde archieven waar persoonsgegevens uit de burgerlijke stand teruggevonden kunnen worden, bij voorbeeld via Open Archieven. Ook het online archief van Arolsen Archives leverde informatie. Daarnaast keek ik rond op genealogische sites. Ik probeerde ook direct contact te leggen met mensen die wel familie moesten zijn van een van de mannen. In een enkel geval was dat succesvol. En ik plaatste, helaas zonder resultaat, oproepen op Facebook-sites van in lokale of oorlogsgeschiedenis geïnteresseerden.

Online vind je steeds meer, maar veel ook niet. Personen die minder dan honderd jaar geleden werden geboren, worden in de regel afgeschermd, tenzij ze langer dan vijftig jaar dood zijn. De als basis gebruikte lijsten uit Celle geven soms wel, soms niet een geboortedatum. Sommigen zonder geboortedatum hebben veelvoorkomende voor- en achternamen. Het is dus in een enkel geval niet absoluut zeker, dat ik de juiste heb geïdentificeerd. Via de lijsten uit Celle kom ik aan de namen van 25 Nederlanders. Van 23 van hen liggen de dossiers bij het NIOD. De Duitsers maakten overigens de nodige fouten bij het spellen van de namen.
Ik ging ze een voor een na: wat kon er over hen gevonden worden? Al gauw stuitte ik op een aantal problemen. Om te beginnen: wanneer ben je een Nederlander? Je zou verwachten, dat juist dat eenvoudig zou zijn. Maar niets is minder waar.

Ik begin met Gerhard Tülk (1921 – ?). Hij werd op 18 mei 1921 geboren in Nordhorn, waar hij werd opgevoed door zijn grootouders. Je zou dus zeggen, dat hij een Duitser is. Maar in zijn Celle-dossier staat nadrukkelijk vermeld, dat hij een Nederlander is. Het lijkt erop te wijzen, dat zijn vader een Nederlander was. Ook op documenten in de Arolsen Archives staat hij als Nederlander vermeld. Tulk is een veel voorkomende achternaam in de grensregio bij Nordhorn, bij voorbeeld in Weerselo. Gerhard ging op zijn 14e als Hilfsarbeiter werken, in een fabriek in Nordhorn. Zijn adres bij arrestatie is overigens Jacobsstrasse 4 in Hannover. Hij werd in 1944 als Kriegswirtschaftsverbrecher opgepakt, en in september dat jaar voor oplichting tot twee jaar en negen maanden tuchthuis veroordeeld door het Sondergericht Hannover. Hij was al eens eerder veroordeeld, in mei 1942, voor Wilddieberei, stropen dus. Hij moest toen 4 maanden zitten.

Gerhard Tülk in 1944.

NIEUW 10-8-22. Herbert Tasma (1915 – 1994) werd op 13 maart 1915 in het Duitse Essen geboren. Daar groeide hij ook op. Zijn vader, Martin Tasma, was Nederlander. Zijn moeder was Elisabeth Tasma-Martens. Hij ging na school aan de slag als monteur van kantoormachines, al gauw bij de fabrikant van rekenmachines Cordt-Universal in Berlijn, als reizend technicus. Van 1934 tot 1935 vervulde hij in Nederland zijn dienstplicht. In 1939 werd hij gemobiliseerd, maar op 1 mei 1940 ontslagen, en keerde hij weer terug naar Duitsland, eerst naar Berlijn, maar in 1943 ging hij terug naar Essen om de organisatie van de fabriek van zijn bedrijf op zich te nemen. Op maandagen werkte hij in Nordheim. Daar werd hij op 16 november 1944 gearresteerd vanwege ‘Zersetzung der Wehrkraft’, ondermijning van de militaire kracht: hij had met een vriendin politieke gesprekken gevoerd. Het Volksgerichtshof in Berlijn berechtte hem. Er kwam geen vonnis. Het OM in Hannover werd opgedragen aan de slag te gaan. Het Volksgerichtshof was bedoeld voor Duitsers, en gericht op hoogverraad. In afwachting van een vonnis werd hij op 22 december 1944 in Celle opgesloten. Tasma werd op 20 april 1945 door het Britse militaire gezag uit de gevangenis van Wolfenbüttel ontslagen. Dat bewijsstuk bevindt zich in zijn gevangenisdossier uit Celle. Op 27 augustus 1946 stuurde hij een brief naar Celle. Hij had een kopie van zijn ontslagbrief nodig: het origineel was hij kwijtgeraakt. Vanwege een uitkering moet hij kunnen bewijzen, dat hij politiek gevangene was geweest.

Van Jan Willem van Arkel (1894 – ?) ligt geen dossier bij het NIOD. Hij was een Nederlander, geboren in 1894 in Driebergen, die naar Duitsland was geëmigreerd. In Bremen hield hij zich bezig met de handel in en certificering van zeldzame postzegels. Hij was een gewaardeerd medewerker van de Friedemann catalogus. Op internet vinden we een door hem geschreven brief met als datum 1950. Zijn adres is dan Georg Grönningstrasse 88c in Bremen. Op Nederlandse websites was niets over hem te vinden.

Herbert Stahl (1921 – 1981) werd als Herbert Heinrich Jacques geboren op 12 augustus 1921. Hij werd geboren in Rotterdam en groeide daar op, maar hij had de Duitse nationaliteit, omdat zijn vader uit Duitsland kwam. Zijn vader was de uit Hannover afkomstige matroos en havenarbeider Heinrich Karl Hermann Konrad Gottfried Stahl (Karl Stahl sr.), zijn moeder de uit een Joods venter- en kermismuzikantengeslacht stammende Esther Vreeland. Na de lagere school volgde Herbert een opleiding tot slotenmaker. Hij woonde thuis in de Sint Mariastraat 38. Daar was het gezin komen wonen, nadat het ouderlijk huis in de Lijnbaanstraat bij het bombardement van Rotterdam van 14 mei 1940 was verwoest. Als Duitser moest Herbert op 25 maart 1943 in dienst. Waarschijnlijk voordat hij in dienst ging was hij aan het werk in een revisiewerkplaats van de Lufthansa in Schkeuditz, gezien een document in de Arolsen Archives. Hij werd op 20 april 1944 grenadier in het Panzer Regiment 79, maar werd drie dagen later al opgepakt vanwege Fahnenflucht. Hij zal toen wellicht hebben gehoord, dat zijn broer Karl aan het Oostfront gesneuveld was, als Duits soldaat bij Odessa op 4 maart 1944. Herbert werd veroordeeld tot 5 jaar tuchthuis, wat een lichte straf lijkt voor desertie. Die straf moest beginnen op de dag dat de oorlog afgelopen zou zijn. Hij werd opgesloten in Kattowitz (35 kilometer ten noorden van Auschwitz), vervolgens in het Strafgefangenenlager in Brual-Rhede, Emsland (vlak bij Winschoten), maar daar wilden ze hem niet, een zoon van een Volljüdin. En dus werd hij al vast afgevoerd naar het tuchthuis in Celle.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is Deutsche-Zeitung-in-der-NL-26-4-1944.jpg
Deutsche Zeitung in der Niederlande, 26 april 1944.

In de overlijdensadvertentie voor broer Karl jr. wordt de naam van zijn Joodse moeder niet genoemd, en ook niet de niet meer thuis wonende broer en zussen. Er waren nog twee broers en twee zusters van moeder Esther Vreeland in leven, toen de oorlog uitbrak. Drie van hen, twee tantes en één oom van Herbert, werden vermoord in Auschwitz. Daarnaast werden talloze neven en nichten en andere familieleden vermoord.

Esther kwam uit een groot, straatarm gezin, waarin ook Sophia Vreeland opgroeide, dochter van oudste zus Judith. Ze werd later geëcht tot Sophia de Jong. Sophia en haar echtgenoot Meijer Frank werden beiden vermoord in Auschwitz. Hun dochter, de vermaarde violiste en actrice Jetty Cantor, overleefde Westerbork, Theresienstadt, Auschwitz en Bergen-Belsen. Op 6 april 1945 vertrok vanuit Bergen-Belsen, nog geen 25 kilometer van Celle gelegen, de eerste van drie treinen met gevangenen. Theresienstadt was hier de bestemming. Waarschijnlijk zat Jetty in het tweede transport. Ze wist uit de trein te springen en werd in het Tsjechische Budweis bevrijd. Ze keerde op krukken terug in ons land, maar trad eind juli al weer op. In Theresienstadt had ze haar (dove) zus Lea met haar man en twee jonge dochters gezien. Het gezin had op de Mussertlijst met 94 Joden en hun gezinnen gestaan. Dat was een door NSB-leider Mussert opgestelde lijst met Joden, die lid waren geweest van de NSB, en die uitgezonderd zouden moeten worden van deportatie. Lea’s Joodse echtgenoot., Philip Rimini, was een vooraanstaand NSB-lid geweest, die eind 1933 alle Joden opriep lid te worden van de, natuurlijk ook toen al door en door antisemitische, NSB. Lea Frank en haar dochters werden in Auschwitz vermoord, Philip in Buchenwald.

De vrouw van Karl jr. is Maria van den Buuse. Zij werd in juli 1943 gearresteerd: haar echtgenoot had haar aangegeven bij de Sicherheitspolizei, omdat ze niet wilde, dat Karl bij de Wehrmacht ging. Ze werd opgesloten in Konzentrationslager Herzogenbusch (het SS-kamp Vught) en later afgevoerd naar een Duits concentratiekamp. Ze overleefde de oorlog. Haar vader was enkele jaren voor de oorlog hertrouwd met de zus van Esther Vreeland, Alida Vreeland. Ook zij overleefde de holocaust. De drie zonen van Karl en Maria werden in de oorlog gedwongen geplaatst in een Duits pleeggezin.

Karl Stahl sr. en Karl Stahl jr. (familiebezit).

Herbert overleefde de oorlog en keerde terug naar Rotterdam, waar hij als los werkman en havenarbeider aan de slag ging. In 1947 trouwde hij met Betje Wijnberg, van wie de ouders en enige broer in de oorlog werden vermoord. Ze kregen in 1948 een dochter, Esther, die in 1965 de kranten haalde omdat ze op haar werk in een parapluwinkel geen Davidster mocht dragen. In 1981 overleed Herbert.

Het Vrije Volk, 28-6-1965.

De volgende acht gevangenen hebben dicht bij elkaar liggende nummers in het gevangenisboek van Celle, suggererend dat ze tegelijkertijd werden ‘ingeboekt’. Van zeven staat vast, dat ze uit het tuchthuis van Hameln via Hannover en Hamburg in het tuchthuis Celle belandden (brief Waller), een tocht die begon met het vertrek uit de gevangenis in de Utrechtse Gansstraat (de Kriegswehrmachtgefängnis, een gevangenis van de Wehrmacht), op 6 september 1944 (de dag na Dolle Dinsdag). Het waren allemaal politieke gevangenen, geen gestrauchelten, criminelen.

Jan Bruco Broekema (1907 – 1975) was reserve-eerste luitenant bij de artillerie. Hij studeerde rechten in Leiden, was secretaris van het Nationaal Fonds Bijzondere Nooden en van de Hilversumse Armenraad. Daar werd hij in 1941 directeur van het Arbeidsbureau. Na opheffing van het Arbeidsbureau werd hij advocaat, zo verklaarde hij bij de intake in Celle. Hij zou in maart 1944 als krijgsgevangene zijn gearresteerd en als zodanig zijn opgesloten en veroordeeld. Er is een lijst van de Nederlandse gevangenen, die met Broekema uit Hameln zijn aangekomen. Daarop staan de straffen en daden vermeld. Zie meer over het oorlogsverleden van Jan Bruco Broekema in deze bijdrage van zijn zoon Menno M. Broekema.


Jan Bruco Broekema in 1952.

Andries Graafhuis (1891 – 1982) was een van de oprichters van de Raad van Verzet (RVV). Het initiatief voor de RVV kwam oorspronkelijk uit kringen van de OD. Graafhuis was een medewerker van de radiodienst van de OD. Hij was ook lid van Fiat Libertas. De leiders van die groep, onder wie vader en zoon Graafhuis, werden in 1943 en 1944 gearresteerd, en in juli 1944 ter dood veroordeeld, en opgesloten in de Utrechtse gevangenis in de Gansstraat. De executies lieten op zich wachten. De dag na Dolle Dinsdag werd deze groep afgevoerd naar Duitse gevangenissen. Ze hadden geluk: hun dossiers waren zoek. Ze waren ‘Häftlinge ohne Papiere’ geworden. Bij zijn intake in Celle op 19 december 1944 vermeldt hij uiterst kort zijn levensloop: hij werd op 6 oktober 1891 in Groningen geboren, ging naar school, en heeft daarna gewerkt. Als beroep geeft hij ‘Kaffeemahler’ op. En hij schrijft op, waarom hij is gearresteerd: hij was lid van een vereniging die oproeren moest tegengaan na het einde van de bezetting “nur zur Verhütung und Verhinderung von Aufruhr, Unruhe, Revolution u.s.w.”, noteert hij.
De RVV moest een overlegorgaan worden voor de verschillende verzetsgroepen. De oprichting vond plaats op 1 mei 1943. Later traden communist Gerben Wagenaar en, namens het kunstenaarsverzet, beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen toe. Maar er ontstond een conflict met name met de OD over de communicatie met Londen. De top van de OD wilde bovendien pas rondom de bevrijding in actie komen, terwijl de RVV juist sabotageacties wilde. Hoewel Londen in de RVV een belangrijk orgaan zag, speelde ze al gauw nauwelijks meer een coördinerende rol, maar werd het een zelfstandige verzetsclub. De OD maakte de RVV in Londen succesvol zwart door te beweren dat die links was.

Algemeen Dagblad, 5 januari 1953.

Graafhuis emigreerde in 1953 naar Grand Rapids in de Verenigde Staten, een feit, dat nieuwswaardig werd gevonden. Het onderschrift bij de foto meldt, dat hij door de Amerikanen werd bevrijd vlak voordat hij terecht zou worden gesteld in een Duits concentratiekamp. Dat concentratiekamp was echter de gevangenis te Wolfenbüttel. Zijn dochter Bertha claimde in november 1955 in de Evening Standard uit Washington, dat haar vader door de Amerikanen werd bevrijd, een week voordat hij zou worden doodgeschoten, en dat hij in Buchenwald had gezeten. Beide laatste claims lijken niet correct.

Graafhuis overleed in 1982 in Arnhem. Hij was de vader van verzetsheld Wubbo ‘Bob’ Graafhuis.

Stationsstraat 28 te Amersfoort.

Joannes Deodatus (John, Hans) Waller (1906 – 2001) werd op 24 maart 1906 in Amsterdam geboren, bezocht de basisschool in Bloemendaal en de H.B.S. in Utrecht. Hij studeerde scheikunde in Zürich. Hij werkte vervolgens bij de fosfaatmijnen in Marokko en in Londen. Hij werd bedrijfsingenieur van de fosfaatfabrieken in Amsterdam en Pernis. Waller trouwde in 1930 in Driebergen, woonde vervolgens in Vlaardingen, Canada en Zuid-Afrika, en keerde in 1934 in Nederland terug. Hij ging in villa Klein Hoeve in Driebergen wonen en werd opgenomen in de algemene directie van het internationale fosfaatconcern (nu ICL Fertilizers). Hij nam deel aan twee verzetsorganisaties die neergestorte geallieerde piloten naar Engeland trachtten te laten vluchten. De eerste, Vrij Nederland, ging door verraad ten onder. Vervolgens sloot hij zich aan bij Fiat Libertas. Soms hielpen ze 20 man per week over de grens met België. Op 1 april 1944 werd hij met andere leden van de groep gearresteerd en opgesloten in de gevangenis van Scheveningen. In juni werd hij overgeplaatst naar de gevangenis in de Gansstraat in Utrecht en, begin juli, berecht. Er vielen elf doodvonnissen, maar Waller werd veroordeeld tot levenslang tuchthuis. Op 6 september 1944 werd hij met bijna de hele gevangenis naar Duitsland afgevoerd. Er volgde een tocht langs diverse gevangenissen en tuchthuizen. Op 16 december arriveerde hij in het tuchthuis te Celle. Enkele maanden na de oorlog publiceerde hij zijn oorlogsbelevenissen in het bedrijfsblad van de Britse firma Fisons, een fabrikant van superfosfaten.

Woonhuis Waller.

Gommert Traas (1885 – 1955) geboren in Rilland op 24 april 1885, waar hij boer was. Hij was op zijn land in Rilland-Bath aan het werk, toen in juni 1943 een Brits vliegtuig in de nabije Schelde neerstortte. Een bemanningslid wist zich met de parachute te redden, en verborg zich tussen de paardenbonen, waar hij door boer Traas de volgende dag werd gevonden. Traas bracht hem water en brood, verzorgde zijn gewonde voet en sjouwde hem later, samen met zijn dochter, naar een schuurtje. Al gauw haalde hij hem naar zijn woning. Daar verbleef de Engelsman zes weken tot hij, in augustus, door verzetsman Sam Buijs werd opgehaald om hem over de Belgische grens te brengen. Maar in Zeeuws-Vlaanderen werden zij opgepakt. Later bleek dat ze verraden waren door de Duitse deserteur Fransz Still. In september werd eerst de zoon van Traas, en de volgende dag Gommert zelf opgepakt. Vader Traas bekende gedeeltelijk om zijn zoon vrij te krijgen. Hij werd opgesloten in kamp Haaren. In Utrecht werd hij berecht en op 1 juli 1944 vanwege Feindbegünstigung tot levenslang tuchthuis veroordeeld. Daarna werd hij opgesloten in de gevangenis in de Utrechtse Gansstraat. Zoon Jacobus bezocht hem daar. Zijn straf werd op 8 augustus omgezet in tien jaar. Traas behoorde tot de gevangenen uit de Utrechtse Gansstraat, die de dag na Dolle Dinsdag op transport werden gesteld en uiteindelijk in Celle belandden. Hij schreef daar, in het Duits, een brief aan zijn vrouw Johanna, maar die werd niet verstuurd. Hij maakte dezelfde tocht die Waller noemt in een brief uit 1961. Alleen wordt in een krantenverslag van 19 mei 1945 opgetekend, dat hij van Wolfenbüttel in Celle belandde, waar hij op 19 april 1945 door de Britten zou zijn bevrijd. Dat kan niet waar zijn. Ik ga ervan uit, dat de journalist die Traas na zijn bevrijding sprak, een en ander fout heeft genoteerd. Traas was op 10 mei 1945 weer thuisgekomen. Hij verkreeg het Verzetsherdenkingskruis. In 1955 overleed hij in een Vlissingse instelling, waar hij was opgenomen, omdat hij door de Duitsers geestelijk gebroken was.

Vrije Stemmen, 14 mei 1945.

Pieter (Piet) van de Geest (1908 – ?) werd in Ede geboren op 21 februari 1908. Hij studeerde Duits aan de Universiteit van Amsterdam en die van Bonn, en werd leraar Duits en decaan op een school in Goes. Hij was bovendien reserve-majoor. Hij was lid van de OD en behoorde ook tot de makers van de gereformeerde verzetskrant Trouw. Van de Geest maakte deel uit van de Zeeuwse tak van Dienst Wim, een verzetsgroep die in handen van de Duitsers viel dankzij de beruchte verrader Anton van der Waals. Hij werd op 7 september 1943 gearresteerd maar werd vervolgens berecht met degenen die door het verraad van de Duitse deserteur Fransz Still waren opgepakt. Van de Geest werd vanwege Feindbegünstigung tot levenslang tuchthuis veroordeeld, omgezet in tien jaar. Ook hij zal de dag na Dolle Dinsdag op transport zijn gezet om omstreeks 18 december 1944 in Celle te belanden. Hij ontving het Verzetsherdenkingskruis. Naar alle waarschijnlijkheid emigreerde Van de Geest met zijn vrouw Hendrika Jannetta Dijkstra en hun dochter Dineke eind jaren vijftig naar Canada. Dineke vestigde zich later als kunstenares op Curaçao.

Piet van de Geest (nr. 11) op schoolfoto uit 1941 (bron: Rus (2019).

Petrus Severin (1918 – ?) en Johannes Jacobus Severin (1925 – ?) zijn twee Amsterdamse broers. Johannes Jacobus werd in 1925 geboren. Hij ging op zijn veertiende werken, eerst anderhalf jaar als leerling-bakker bij bakkerij Verbeek, en daarna als kok bij Dikker en Thijs, nog steeds te vinden in Amsterdam. In de oorlog werd hij kok in de Volkskeuken. Hij werd een viertal keren geregistreerd in de politierapporten van Amsterdam, maar waarom hij werd opgepakt is niet in te zien. Zijn broer Petrus werd geboren op 4 augustus 1918. Na de lagere school ging hij als slager aan het werk bij slager Lus aan het Boerhaaveplein, tot aan zijn arrestatie. Dat meldde hij althans bij zijn intake in Celle. Maar bij de keuring voor militaire dienst, enkele jaren eerder, noemde hij als banen poelier en aardappelwerker. Hij was tijdens de oorlog bietenkoker en betonwerker. Petrus werd diverse malen opgepakt in Amsterdam gedurende de oorlogsjaren: wegens het overtreden van de spertijd, wegens diefstallen, een keer wegens ontucht met een minderjarige. Van veroordelingen is niets bekend. Bij een inbraak werd bij fouillering acht cent gevonden. Dat kan geen succesvolle klus geweest zijn. Zijn vader zat overigens diverse malen langere tijd gevangen wegens inbraken. In 1942 vroeg Petrus een paspoort aan voor Frankrijk.

Petrus Severin (1943)

Op 21 maart 1944 werden beide broers door het Gericht des Marinebefehlhabers in die Niederlanden veroordeeld tot 10 jaar tuchthuis, vanwege Feindbegünstigung en sabotage. Die rechtbank zat in een schoolgebouw aan de Utrechtse Plompetorengracht. Johannes handelde, zo claimde hij volgens zijn dossier, uit patriottisme, zijn broer uit vaderlandsliefde, om politieke redenen dus. Het zijn kleine dossiers, maar in die van Johannes liggen briefjes met toestemming aan familieleden voor bezoek, verstrekt namens de marinebevelhebber. Beide broers zullen in de gevangenis in de Gansstraat te Utrecht zijn beland. Ze arriveerden in Celle via Hannover uit het tuchthuis te Lüttringhausen op 16 december 1944. Op 25 mei 1945 haalden beiden de kranten. Ze stonden eind mei 1945 vermeld op een door ‘Herrijzend Nederland’ vrijgegeven lijst van politieke gevangenen uit concentratiekampen te Luttinghausen, Buchenwald, Dachau, Rochenberg en Siegburg. In het communistische dagblad De Waarheid wordt dit, enkele dagen later, “expolitieke gevangenen”, bevrijd uit gevangenkampen te (o.a.) Celle, Buchenwald, Dachau.

De volgende gevangenen maakten geen deel uit van het Dolle Dinsdagtransport uit Utrecht. Het vinden van sporen van deelnemers aan het transport die niet om politieke redenen waren veroordeeld, is een stuk lastiger. Het zal hier gaan om mannen die als crimineel werden veroordeeld. Vaak was dat omdat ze iets misdaan hadden als dwangarbeider. Vaak kwamen ze uit arme tot zeer arme milieus. Hun geboorte werd niet in een krantenadvertentie gemeld. Sommigen hebben geen enkel genealogisch spoor nagelaten. Sommigen hebben bovendien veelvoorkomende namen, wat zoeken lastig maakt, vooral als er ook geen geboortejaar bekend is. Door de groep gevangenen loopt een dikke scheidslijn. Politieke gevangenen die schreven over hun opsluiting in Duitse gevangenissen of kampen klagen vaak over de aanwezigheid van door hen niet gewaardeerde ‘criminelen’.

Antonius Adrianus Christiaan Huppelschoten (1918 – 2001) werd in 1918 in Utrecht geboren. Hij was opgeleid voor onderwijzer. Eerder was hij beroepsonderofficier bij de Genie. Bij het uitbreken van de oorlog lag hij in Rotterdam. In 1941 werd hij aangesteld als bureaumedewerker bij de PTT. Op 11 mei 1943 werd hij tewerkgesteld bij de Deutsche Post in Koblenz, later in Brohl. Hij woonde daar in Gasthaus Alte Post. Op 23 maart 1944 werd Huppelschoten gearresteerd wegens diefstal. Hij stal volgens het Sondergericht van Koblenz op 22 mei dat jaar uit ongeveer 35 postpakketten, waaronder veldpost. Hij werd veroordeeld tot zes jaar tuchthuis en vijf jaar eerverlies.

Bij zijn intake in tuchthuis Remscheid-Lüttringhausen op 29 juni werd hij gekwalificeerd als Gestrauchelter, crimineel dus. Op 21 februari 1945 arriveerde hij in Celle. Ook hij staat op de in mei 1945 in kranten gepubliceerde lijst met teruggekeerde politieke gevangenen. Op enig moment lag hij in het Repatriëringsziekenhuis in Maastricht.

Anton Huppelschoten

Andries Kooi (1923 – ?) (ook wel Kooy, zelfs in officiële vermeldingen) werd op 31 januari 1923 in Sneek geboren. Op zijn elfde verhuisde hij naar Medemblik, en vervolgens naar Amsterdam. Zijn vader was Feike Kooi, rangeerder bij de spoorwegen. Zijn moeder heette Sjutje Poeze. In Amsterdam woonde het gezin in Javastraat 80 III. Toen hij veertien was, ging Andries aan het werk als bakker. Hij werkte wellicht bij banketbakkerij Schutte in de Javastraat. Hij vroeg in Amsterdam een paspoort aan en hij staat op een lijst met Amsterdamse tewerkgestelden. Op 11 maart 1943 ging hij in Hannover bij een bakkerij aan de slag. Hij woonde er in het kamp aan de Misburgerdam 65. Op 8 september 1944 werd hij veroordeeld door het Sondergericht Hannover, vanwege zware diefstal. Hij kreeg als Volksschädling 2 jaar tuchthuis. Mededaders waren De Kaste (bakker Albert de Kaste, denk ik), Verbeck, Vuik en Panneman(n). Op 22 september 1944 arriveerde hij in Celle. Na de oorlog, op 27 oktober 1949, trouwde hij met Margaretha Antenbrink. Zijn zus Martje trouwde op dezelfde dag!

Johannes Antonius de Koning (1924 – ?) kwam uit Rotterdam, waar hij op 4 mei 1924 werd geboren. Hij was draaier van beroep. Op 14 augustus 1944 werd hij gearresteerd wegens heling en andere Kriegswirtschaftsverbrechen. Hij werd veroordeeld tot anderhalf jaar tuchthuis door het Sondergericht Hannover. Hij woonde overigens in het kamp Fasanenhofschule in Kassel. Zijn vader was huisschilder Petrus Jacobus de Koning, geboren in Goes. Zijn moeder was Francina Hendrika de Wijs, ook uit Goes. Zij had al een dochter, Elisabeth Francina de Wijs, geboren in 1910. Op 15 januari 1945 arriveerde hij in tuchthuis Celle. Hij moest gescheiden worden opgesloten van mededader Johann Urbanowitz, wellicht de op 24 januari 1921 in Haarlem geboren bakker. Eind 1946 woonde De Koning (nog steeds) in de Groningerstraat in Rotterdam. Hij biedt dan een drumstel te koop aan.

Het Vrije Volk, 5-12-1946.

Arie van Spronsen, geboren op 15 april 1921 in Loosduinen als zoon van Leendert van Spronsen en Hendrika Wilhelmina van der Heide, was in Loosduinen postbeambte. Hij woonde in de Vianderstraat, en werd op enig moment tewerkgesteld bij de posterijen in Hannover. Hij werd ondergebracht in de Grosse Packhofstrasse 24. Op dat adres waren Nederlandse PTT’ers in het ‘Holländische Postlager’ gehuisvest. In een brief uit december 1942 klaagden zij bij hun Nederlandse bazen over de erbarmelijke huisvestings- en voedingssituatie. Van Spronsen verhuisde in februari 1943 naar de Pertszstrasse 17, waar inmiddels ook mijn vader Cornelis Kentie woonde. Hij belandde begin 1944 in het Nordstadt ziekenhuis, maar kwam na een week weer thuis, wat inmiddels de toenmalige Misburgerdamm 64 was. Omstreeks augustus 1944 werd hij gearresteerd voor het roven van postpakketten. Op 1 september 1944 werd hij door het Sondergericht Hannover als Volksschädling tot 1 jaar en 3 maanden tuchthuis veroordeeld. Hij belandde in het tuchthuis van Celle, waar hij in oktober dat jaar moest betalen voor een kwijtgeraakte vaatdoek. Op 6 mei 1945 verliet hij Duitsland. Op internet is een foto te vinden, gemaakt van PTT’ers voor het postkantoor in Loosduinen, gemaakt in 1945 en waarop hij zou staan.

PTT-personeel in Loosduinen, 1945. Een van hen is Arie van Spronsen.
Arie van Spronsen, september 1944.


Arie de Man werd op 22 april 1924 geboren in Rotterdam, maar woonde in Schiedam in de Buys Ballotstraat. Op enig moment zat hij waarschijnlijk in kamp (PDL = Polizei Durchgangs Lager) Amersfoort. Dat was een door de SS beheerd kamp, waar politieke maar ook andere gevangenen werden opgesloten. Vooral opgepakte onderduikers die aan tewerkstelling trachtten te ontkomen, belandden er. De Man zou op transport worden gesteld naar LAA Brandenburg, maar op een archiefkaart uit Arolsen staat: ‘niet vertrokken’. Hij zou ook in Stargard en Gollnow gevangen hebben gezeten. Hij belandde uiteindelijk, waarschijnlijk eind 1944 gezien zijn gevangenisnummer, in Celle en werd daar opgenomen in het lazaret vanwege aambeien.

Gerardus Maria Joseph Verbeek (1921 – ?) is een PTT’er uit Haarlem, waar hij op 14 januari 1921 werd geboren. Hij volgde twee jaar les op het lyceum en ging vervolgens aan de slag als kantoorbediende. Op 6 januari 1944 werd hij door het Sondergericht Hannover veroordeeld tot 1 jaar 6 maanden tuchthuis als Volksschädling vanwege herhaalde diefstal. Verbeek volgde na de lagere school drie jaar gymnasium, en ging toen aan de slag als boekhouder bij een accountant. In juli 1943 werd hij tewerkgesteld bij de Reichspost in Hannover. Hij woonde daar in het Lager Vahrenwald, een Gemeinschaftslager aan de Stader Chaussee 6, eens een SA-Reitschule. Hij zou post hebben gestolen omdat hij honger had. In november 1950 huwde hij J.C. Heesterbeek. In 1964 en in 1988 won hij prijzen vanwege puzzels in de Telegraaf. Hij woonde toen aan de Kampersingel in Haarlem.

Gerardus Verbeek, 20 oktober 1944.

Dirk Veeninga werd op 4 april 1922 in Emmen geboren. Hij ging naar school tot en met zijn dertiende en ging toen aan de slag bij een boer. Hij staat ook ergens als veenarbeider vermeld. In augustus 1943 werd hij naar Hannover gestuurd, waar hij als’Aushilfsgepäckarbeiter‘ bij de Reichsbahn aan het werk werd gesteld. Op 22 september 1944 werd hij voor diefstal gearresteerd. Hij woonde toen in een kamp in de Hindenburgstrasse in Lehrte. Op 8 december 1944 werd hij naar Tuchthuis Celle gestuurd. Op 30 juli 1945 stierf hij in Emmen. Was hij als gevangene ernstig ziek geworden?

Emmer Courant, 31-7-1945

Sjoerd van der Meulen (roepnaam Kurt) uit Terwispel werd op 7 maart 1909 geboren in de gemeente Opsterland, waarvan Terwispel deel uitmaakt. Hij werd op 5 december 1944 door het Sondergericht Hannover tot 4 jaar tuchthuis veroordeeld. Plus nog eens 50 dagen, tenzij hij RM (Reichsmark) 2000,- betaalde. Hij werd veroordeeld wegens Kriegswirtschaftsverbrechen en diefstal. Hij was vrachtwagenchauffeur. In die functie was hij in Steinhude beland, waar hij werd gearresteerd. Hij was getrouwd met Hilligje Huisman, van wie hij op 16 november 1945 scheidde, en had drie kinderen. Hij overleed op 23 juni 1973 te Smallingerland.

Sjoerd van der Meulen.

Arend Hoekveen uit Vlaardingen werd op 2 januari 1913 geboren. Hij ging op zijn 12e van school, en werd koopman. Vervolgens zat hij in militaire dienst, was koopman, zat negen maanden in de gevangenis, was werkloos. Vanaf 5 juli 1940 was hij in Duitsland aan het werk. Daarna voer hij tot zijn 18e op een binnenvaartschip. Bij zijn arrestatie woonde hij als stoker op de SS Gertrud Fritzen, die in Stettin lag. Hij werd op 5 januari 1945 in Hamburg veroordeeld tot 3 jaar vanwege het bezit van een wapen of het beschadigen van een wapen. Hij werd op 12 januari 1945 vanuit Hamburg naar Celle getransporteerd. Hij had geen last van luizen of ander ongedierte. Hij emigreerde naar Australië, waar hij in 1973 overleed.

SS Gertrud Fritzen.

Harm Habing (1907 – ?) werd op 10 september 1907 in Emmen geboren. Zijn vader was Otto Habing, arbeider, zijn moeder was Tetske Oostwoud, arbeidster. Gezien locatie en leeftijd moet het wel de Harm Habing zijn die op 23 augustus 1918 op tienjarige leeftijd tot een half jaar tuchtschool werd veroordeeld vanwege het stelen van pruimen uit de tuin van ene Wolter de Groote in Erica. Vanaf 9 juni 1932 tot 5 augustus 1933 woonde hij in het tehuis van HVO in de Tweede Constantijn Huygensstraat 85 in Amsterdam: hij was dus dakloos. Zijn beroep was Rheinschiffer, maar hij had ook bij zijn vader gewerkt, volgens zijn gevangenisdossier. Op 2-3-1943 werd hij door Sondergericht Braunschweig veroordeeld tot 2 jaar en 6 maanden tuchthuis vanwege zware diefstal. Hij woonde toen in strafgevangenenkamp Heerte. De kans is dus groot, dat hij in kamp Ommen heeft vastgezeten, waar zwarthandelaren en andere kleine criminelen werden opgesloten. Op 28 april 1943 werd hij afgeleverd in tuchthuis Werl. Op 22-12-1944 belandde hij in Celle. In Nederlandse archieven is geen enkel spoor te vinden van Harm na de oorlog. Wanneer en waar hij is overleden, is dus onbekend.

Arend Veneman werd op 13 maart 1884 geboren in Zwollerkerspel. Beide ouders, vader Hendrik en moedder Johanna Dijkslag, waren schoenmaker en woonden op enig moment in Duitsland. Arend ging nooit naar school en ging op zijn tiende aan het werk bij een boer. Daarna werkte hij op een zeilschip. Op zijn zeventiende vertrok hij naar Duitsland, waar hij allerlei verschillende beroepen uitoefende: schilder, voerknecht met paarden, steenhouwer, op een zaagmolen. Op 30 december 1903 werd hij goedgekeurd voor de dienstplicht. Hij was toen fabrieksarbeider. Soms keerde hij voor enige tijd terug naar Nederland. In 1916 werd hij in ons land veroordeeld tot een half jaar gevangenis vanwege diefstal. In de gevangenis leerde hij lezen en schrijven. Hij deed daarna weer van alles, en was op het laatst op een tuinderij aan het werk. In 1939 vertrok hij weer naar Duitsland en vestigde zich in Senne II (bij Bielefeld, opgegaan in Sennestadt). Hij was gehuwd met Bertha Schutzeigel uit Iserloh. Op 26 mei 1941 werd hij tot 10 jaar tuchthuis, 10 jaar eerverlies en opsluiting in een inrichting veroordeeld vanwege kindermisbruik (§ 176 Ziff. 3 StGB) door de Jugendschutzkammer Bielefeld. Hij werd opgesloten in Tuchthuis Celle. In februari 1944 vroeg hij daar om een Nederlandse bijbel: Duits kon hij niet lezen. Hij had zich bekeerd in 1941.

Akte van overlijden.

Zijn vrouw mocht een keer niet op bezoek komen, omdat ze kritiek op de straf had geuit. Hij overleed door tbc op 25 mei 1945 in Wolfenbüttel in het gebouw van de Große Schule aan de Rosenwall, dus niet in de gevangenis. Hij woonde toen officieel in Brackwede.

Arend Veneman, 20 juli 1941.

Pieter Stuivenberg uit Den Haag staat op de op 20 mei 1945 gedateerde en enkele dagen later in kranten gepubliceerde lijst met teruggekeerde politieke gevangenen. Hij werd op 2 april 1922 in Den Haag geboren als zoon van Pieter Stuivenberg en Jacoba Petronella Kalf (zijn vader zat twee jaar eerder in Rijkswerkinrichting Norg, Veenhuizen dus. Later woonde hij in Venezuela). Pieter jr. keerde via Maastricht terug in Den Haag. Van hem is geen gevangenisdossier bij het NIOD aanwezig.

Johannes Antonius Maassen werd geboren in Millingen op 9 januari 1920. Hij woonde in een Gemeinschaftslager in Bad Bordesholm van zijn werkgever, de Deutsche Werke in Kiel. Op 28 maart 1944 werd hij in Kiel tot één jaar en drie maanden tuchthuis veroordeeld vanwege het jatten van kleding, uit armoe en omdat hij niks meer om aan te trekken had. Al eerder, in 1943, was hij in Kiel veroordeeld voor Arbeitsvertragbruch. Ook voor de oorlog had hij op een scheepswerf gewerkt, als lasser op de nog steeds bestaande werf van Bodewes, nu in Martenshoek bij Groningen. Op 29 april 1944 kwam hij in Celle aan, frei von Ungeziefer. De brief die hij eind september dat jaar in het Duits aan zijn ouders schreef, werd niet verzonden. Hij overleefde de oorlog, en keerde terug naar Millingen. In 1955 trouwde hij met Antonetta Johanna Bakers. Hij werkte als ijzersjouwer, hulparbeider en lasser. In 1994 overleed hij.

Johan Maassen.

Cornelis Kentie, mijn vader, werd op 28 september 1919 in Rotterdam geboren. Op zijn veertiende ging hij aan het werk, waarschijnlijk als kantoor- en of magazijnbediende. Bijna direct na het binnenvallen van de Duitsers op 10 mei 1940 werd hij krijgsgevangen gemaakt en afgevoerd naar Stargard II D in Pommeren. Op 6 juni kwam hij weer thuis. Op 15 mei 1941 kwam hij als hulpbesteller in dienst bij de PTT. Op 19 november 1942 werd hij naar Hannover gestuurd. Hij kwam te werken op het hoofdpostkantoor en werd ondergebracht in een kamp in de Schierholzstrasse. Na klachten van PTT’ers werd hij met collega’s ondergebracht in nieuwbouw voor de Fernmeldedienst in de Pertszstrasse in Kleefeld. Daar werd hij op 7 april 1943 gearresteerd. In zijn koffers vond men 47 afgestempelde adreskaarten van door hem opengemaakte postpakketten. Het was vooral veldpost met daarin koeken en koekjes voor aan het front gelegerde soldaten. Op 21 mei werd hij door het Sondergericht Hannover als Volksschädling ter dood veroordeeld. Hij werd opgesloten in de gevangenis van Wolfenbüttel, waar doodvonnissen werden voltrokken. Op 10 september dat jaar werd zijn straf veranderd in 10 jaar tuchthuis. Hij werd aan het werk gezet. Begin juni 1944 werd hij overgeplaatst naar het tuchthuis in Celle, waar hij op 9 juni arriveerde.

Cornelis Kentie, tuchthuis Celle, juni 1944.

Direct na de bevrijding van de gevangenis van Wolfenbüttel op 11 april liep hij naar Hannover, waar hij werd opgenomen in het Ricklingen-ziekenhuis (Krankenhaus Siloah). Vier weken later, op 9 mei ging hij met een transport naar Eindhoven. Op 12 juni kwam hij weer thuis bij zijn ouders op de Noorderhavenkade in Rotterdam.

.

Van twee personen kon geen naoorlogs levensteken gevonden worden. Betekent dat, dat ze onderweg of in de gevangenis van Wolfenbüttel gestorven zijn? Dat laatste is mogelijk: er moeten veel gevangenen rondom de bevrijding zijn overleden door ziekte, uitputting, mishandeling. Er is niet veel bekend over deze periode in de gevangenis. Maar de kans lijkt me groter, dat ze niet online gevonden kunnen worden. Gegevens van de burgerlijke stand zijn alleen openbaar als personen minder dan honderd jaar geleden zijn geboren of minder dan vijftig jaar geleden zijn overleden. Habing leefde voor de oorlog een zwervend bestaan, Tülk was een Nederlander die in Duitsland was opgegroeid. Hij zal daar ook zijn overleden.

Heb je meer informatie over een van deze mensen? Vul dan onderstaand formulier in!

Theo Kentie, mei 2021

Bronnen

Carla Rus, Breekbare helden; het verzet in Zeeland 1940-1944. Goes: Het Paard van Troje, 2019.

‘Uit Duitsche gevangenschap teruggekeerd’. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 19-5-1945;

Vrije Stemmen, 14 mei 1945;

https://www.genealogieonline.nl/stamboom-traas/I141.php;

Sieke Broekema-Kruize, Een familie in verzet; het verhaal van Aagje’s Hoeve in Blaricum, het huis met de beschermengel 1940-1945. Blaricum: Historische Kring Blaricum, 1995;

http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Cantor;

https://theaterencyclopedie.nl/wiki/Column_Jacques_Kl%C3%B6ters_27_januari_2015

Zie ook: De Jong, 6: 195; 7: 951, 952n, 977,981.

Harm Habing als tienjarige: Eggens, A. (2005). Van daad tot vonnis: door Drenten gepleegde criminaliteit voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog. s.n. P. 193

Databank Oorlogsslachtoffers Zeeland;

Copyright Theo Kentie.

Geverifieerd door ExactMetrics