Toen Johan Hendrik (“Jan Hendrik”) Bernhard op 1 oktober 1758 als lidmaat van de evangelisch-lutherse kerk in Hoorn werd ingeschreven, gaf hij als geboorteplaats Aschersleben op, een stadje tussen Maagdenburg en Leipzig. Zijn vrouw, Maria Elizabeth Discher[1], kwam uit Schlangenbad, bij Wiesbaden[2]. Johan Bernhard kwam hier wellicht als ruiter, maar in welk legeronderdeel dat dan was, is niet bekend. Het echtpaar trouwde op 18 maart 1753 in Den Haag, waar in 1754 oudste zoon Balthasar Leonhard werd geboren[3]. Een jaar later, op 18 april 1755, werd in Leiden in een huisdoop dochter Maria Elizabeth gedoopt[4]. Drie jaar later, op 20 maart 1758, werd ook in Leiden en thuis dochter Engelina Christina gedoopt[5]. Ze moet al vroeg zijn overleden. De huisdoop was in de lutherse kerk, anders dan in de calvinistische kerk, geoorloofd en was in de 18e eeuw vooral een statussymbool[6]. Een derde dochter, Johanna Hendrika, werd in Hoorn gedoopt. Ze haalde het tweede levensjaar niet. In Hoorn werd ook Engel Christina geboren, in 1761. Dochter Rosina Frederica komen we voor het eerst in de archieven tegen als ze, op 5 april 1784, als lidmaat van de lutherse kerk in Enkhuizen wordt ingeschreven[7]. Dat was kort voor haar huwelijk in dat stadje. Ze zou in Haarlem geboren zijn. We weten, dat ze een dochter van Johan Hendrik is, want ze was erbij, toen diens boedel werd verdeeld, na zijn overlijden in 1791.
In augustus 1768 werd in Hoorn de jongste zoon geboren, Johan Hendrik. Enkele jaren later, op 7 december 1773, vertrok Johan Hendrik sr. vanaf Texel met De Bredenhof, een spiegelretourschip van de Hoornse Kamer van de VOC, naar Batavia. Hij kwam er aan op 21 juli 1774. Op 7 oktober begon de terugtocht. Op 12 november werd Johan Hendrik, zonder het te weten, weduwnaar: in Hoorn overleed Maria Elisabeth. Pas op 24 juli 1775 monsterde hij weer af[8].
Johan Hendrik ging als hooploper mee, een van de laagste rangen op zo’n schip. Hij zal omstreeks 40 jaar zijn geweest. Waarom deed hij dit? Wellicht ging hij mee als kleermaker. Aan boord waren ruim 200 mensen: bemanning, soldaten, ambachtslieden, kooplieden, passagiers. Genoeg werk, zou je denken. Misschien ook hoopte hij handelswaar te kunnen scoren, sits bij voorbeeld, een handbeschilderde veelkleurige stof uit India, of andere katoenen stoffen. Sits en groene saai werden vaak als bedgordijnen gebruikt. Maar zijn bedgordijnen, zo blijkt uit zijn boedelbeschrijving, zijn juist geen sits of groene saai[9], zoals gebruikelijk, maar blauw en rood[10]. Die gordijnen had hij in zijn pand In de Koperen Pot aan het Nieuwland in Hoorn, waar hij kleermaker was. Hij was in 1775 hertrouwd met de uit Enkhuizen afkomstige Helena Cornel, wellicht de Helena Cornel die weduwe was van Pieter Bello, opperchirurgijn bij de VOC.
Drie bruiden voor drie broers.
De drie dochters trouwden met de drie Enkhuizer broers Rondhout: Maria Elisabeth met Ouker, Engel Christina met Cornelis en Rosina Frederica met Nanning. Maria en Rosina trouwden beiden op 14 mei 1784, Engeltje op 4 maart het jaar daarop. De Rondhout-broers zijn neven van de zilversmid Nanning Rondhout[11]. Niet veel later dook Engeltje Christina met echtgenoot Cornelis op in Alkmaar. Cornelis was er eerst kleermaker, maar later (in 1813) chirurgijn. Ze woonden in het nabijgelegen Bergen. Hun dochtertje Hillegonda Cornelis werd er op 3 april 1787 gedoopt. Engeltjes zus Maria Elizabeth was getuige. Ook zij verhuisde richting Alkmaar: op 1 juli van dat jaar werd zij ingeschreven als lidmaat van de lutherse kerk aldaar, twee weken nadat broer Balthasar er werd ingeschreven. En ook Engeltje werd er ingeschreven.
Maria’s man, Ouker, was commies bij de Stedelijke Middelen van de stad Alkmaar, in de functie van deurwaarder op de afdeling ‘wijnen, brandewijnen, etc.’. Op 26 maart 1798 werd hij benoemd tot ‘cherger’ (bedoeld zal zijn chercher[12]) “op den boom buiten de Boompoort”[13]. Dat baantje, waarvoor hij 300 gulden per jaar ontving, liet hem kennelijk voldoende tijd voor zijn andere werk: hij was ook kunstschilder, tekenaar en aquarellist en dus lid van het Sint-Lucasgilde.
En er is werk van hem bewaard. Nog tijdens zijn leven, in 1811, werden in Haarlem twee werken van hem geveild. In 1855 werden er vijf geveild. Het Stedelijk Museum in Alkmaar heeft acht werken van hem, allemaal stadsgezichten van of vanuit zijn werkplek[14].
Op 17 november 1818 om 22:30 uur stierf Ouker Rondhout. Een half jaar eerder was zijn tweede vrouw, Geesje Bonger, overleden. Ouker woonde daarna in een eenkamerwoning in het Huis van Achten, officieel het Provenhuis van Johan van Nordingen. Dat was een hofje, bestemd voor acht hulpbehoevende mannen, gesticht in 1665 en onafgebroken tot mei 1981 als verzorgingshuis in gebruik. Via zijn schuifraam keek Ouker uit op de Lombardstraat, nu de Lombardsteeg[15].
Vrederechter Adrianus Bolten en zijn griffier onderzochten de dag na het overlijden Oukers kamer. Een andere bewoner van het hofje, Jan Vreede, bood zich daarbij aan om op alles te letten. Rechter en griffier inspecteerden de boedel, en schreven die minutieus op. Alles van waarde en 22 gulden en 20 cent werden in de laden van het aanwezige witwerkersbureau gestopt. De laden gingen op slot en vervolgens werd er een stoffen band om het bureau geknoopt, aan de bovenkant verzegeld met rode zegels. Twee uur waren ze bezig, en ze wisten, dat ze dat deden voor de twee dochters, van wie er een nog minderjarig was. De jongste, Hillegonda Dorothea, woonde als dienstmeisje ‘aan De Helder’. De oudste was in dienst bij broodbakker Westerholt aan het Luttik in Alkmaar-Oudorp.
In de boedel troffen Bolten en zijn griffier enkele schilderijen aan, een paar portretten, een map met tekeningen en penselen en verf. Er stonden twee beelden: een zwart gebrand en een wit ‘pleisten’. Het kamertje was behoorlijk volgestouwd: het was zeker geen armoe troef. Er was een fauteuil met matten zittingen, vijf stoelen. Een tafeltje, wat boeken, een blikken blaker, een blikken kwispedoor, een aardenwerk theeservies, een tabakspot, heel wat kleren, twee paar schoenen, een paar laarzen, een kleed op de vloer en katoenen bedgordijnen[16].
Enkele maanden later, op 23 maart 1819 om 9 uur ’s ochtends bezocht Adrianus Bolten met zijn griffier weer Oukers kamer. Ze waren nu in gezelschap van Oukers dochter Maria Elizabeth en van Jacob Jozias de Lange, die als procureur door de rechtbank te Alkmaar was aangesteld om de belangen van de minderjarige dochter Hillegonda Dorothea te vertegenwoordigen. De zegels op de linten om het bureau werden ongeschonden aangetroffen en verbroken. Met de twee sleutels opende de griffier de laden. De boedel was nog geheel intact. Zelfs al het geld was nog aanwezig[17].
Oukes broers Nanning en Cornelis steunden beiden in 1798, als bewoners van Enkhuizen het volksreferendum voor de invoering van een grondwet[18]. Nanning en zijn vrouw Rosina Frederica woonden in 1801 in Amsterdam. Ze lieten daar hun dochter Dirkijen Johanna dopen. In 1812 trouwde in Amsterdam de 21-jarige naaister Johanna Henrietta Rondhout met Hendrik Mulder. De ouders van de bruid waren volgens de huwelijksakte Nanning Rondhout, inmiddels overleden, en Rosina Barends, ‘buiten beroep’. Dat moet wel Rosina Bernhard zijn. Meer sporen lieten ze niet na. Maar jaren eerder, in 1767, belegde Nannings moeder, net als vele anderen, 250 gulden in een lening ten behoeve van plantages in Suriname, waarvan de rente (5%) als lijfrente voor Nanning zou moeten worden uitbetaald. Directeur van dit fonds ten behoeve van Surinaamse planters was Jan van de Poll, bankier en burgemeester van Amsterdam[19].
Heftige rellen in Hoorn.
Johan Hendriks oudste zoon Balthasar Leonhard was ook kleermaker in Hoorn. Maar in 1787 ging het in dat stadje gruwelijk mis. De gebeurtenissen zullen vast en zeker geleid hebben tot zijn vertrek naar Alkmaar, en zijn faillissement. Balthasar Leonhard, was ongetwijfeld vernoemd naar een ons onbekende grootvader. Hij trouwde eerst met Agnita Dwinger uit Enkhuizen. In 1785 was hij lid van de patriottische burgermilitie ‘Voor vaderland en Vrijheid’. In 1786 kwamen dit soort exercitiegenootschappen landelijk met elkaar overeen, dat zij voortaan de lokale vroedschappen zouden benoemen in plaats van de Stadhouder, Willem V.
Balthasar was lid van compagnie 2, onder bevel van kapitein H. Carbasius. Hij ondertekende bovendien in 1786 met 234 andere burgers van Hoorn (nog geen 10% van de volwassen burgers) een petitie gericht aan de Staten van Holland, waarin afkeer werd beleden van de stadhouder, prins Willem V. Ze steunden daarentegen de inmiddels patriottische Staten[20]. Er was inmiddels sprake van een halve burgeroorlog tussen patriotten en prinsgezinden. In 1787 liep het in Hoorn dus fors uit de hand. Op 12 maart belaagden groepen prinsgezinde volksvrouwen de bode van ‘Voor Vaderland en Vrijheid’. De dagen erna bleven de vrouwen die bode, Jan Meijer, lastigvallen: ze gooiden stenen naar hem en op 14 maart belegerden ze zijn huis, geholpen door ‘Tot Nut van Hoorns schutterij’, het vrijkorps van de prinsgezinden, bestaande uit arbeiders en andere mannen uit het ‘gewone volk’. De ruiten gingen eraan, men schoot met snaphanen. Patriot Jan Lindeman werd geraakt, en stierf enkele dagen later. Jan Meijer gooide enkele op scherp staande granaten terug en moest daarom de stad uitvluchten. De prinsgezinde schutter Jan Baptist werd opgepakt. Het bleef nog dagen zeer onrustig. Op donderdag 15 maart trok een groep van `1500 prinsgezinden naar het Stadhuis. Hun eisen (verbanning van Jan Meijer, vrijlating van Jan Baptist, de vrijkorpsen moesten worden verboden) werden ingewilligd.
De opgetogen prinsgezinden trokken door het stadje, vielen patriotten lastig, en eisten drank van hen. Jacobus van Crimpen moest zijn flessen wijn afstaan en met zijn hoed zwaaien terwijl hij ‘Vivat orange, orange boven’ riep. Dat laatste weigerde hij. Ze pakten dus zijn hoed af. ’s Avonds vielen de door drank benevelde prinsgezinden weer patriotten lastig. Ze bedreigden ze, scholden ze uit voor Fransman of smous. Angstig sloten de patriottische burgers zich op in hun huis. Cornelius Carbasius werd lastiggevallen door ene Dirk Klopper, die voor zijn huis vloekend heen en weer liep. Hij eiste 25 flessen wijn, en kreeg de hele voorraad: vier stuks. Hij zoop ze meteen leeg. Dokter Botbergen werd met de dood bedreigd. “Het gemeen was meester”, en dus vluchtten veel patriottische burgers naar het patriottische Alkmaar, waar ze hun wederwaardigheden lieten opschrijven. Het zit er dik in, dat Engel Christina en Maria Elizabeth Bernhard met hun Rondhout-mannen ook tot de gevluchten behoorden. Sommige burgers stuurden alleen hun spullen naar elders. “Veel zaken kwamen er stil te staan. ’t Werd een slechte tijd voor winkelier en ambachtsman”.
Enkele patriotten waren naar Den Haag gegaan om bij de Staten van Holland te klagen. Ze keerden terug met twee compagnieën cavalerie, vier compagnieën infanterie en twee stuks geschut. Oranjeklanten werden opgepakt, het Oranjecorps ontwapend. Met steun van de Staten van Holland grepen de patriotten de macht. Vrijkorps ‘Voor Vaderland en Vrijheid’ werd weer opgericht, en prinsgezinde burgers werden nu op hun beurt lastiggevallen. Tevergeefs probeerden de in functie gebleven prinsgezinde burgemeesters de macht op militaire wijze terug te pakken. Een patriottisch legertje uit omliggende plaatsen kwam te hulp en samen met het patriottische vrijkorps stelden ze zich op 6 september op voor het Stadhuis. Ze eisten het vertrek van alle prinsgezinde regenten, en dat gebeurde ook.
Maar negen dagen later vielen de Pruisen de Republiek binnen om stadhouder Willem V maar vooral zijn vrouw, Wilhelmina van Pruisen, te steunen (de Brandenburger Tor in Berlijn werd later ter herinnering hieraan gebouwd). De patriottische vrijkorpsen, bestaande uit leden van de deftige burgerij, waren geen partij. Patriottische stadsbesturen, waaronder die van Hoorn, vluchtten naar Amsterdam. Patriottische vrijkorpsen uit de omgeving verschansten zich daarentegen in Hoorn, waar het prinsgezinde volk hen lastigviel en uitdaagde. Landelijk was de zaak gauw beklonken, en dus moesten de Hoornse patriotten er ook aan geloven. Het was voorbij. Op 24 september werden ook in Hoorn de prinsenvlaggen weer uitgehangen. Oranjetroepen werden in de stad gelegerd, en die gingen al gauw lopen plunderen en roven, daarbij geholpen door het Hoornse ‘plebs’. Veel patriotten vluchtten naar Frankrijk. Op dinsdag 9 oktober bezocht de Hertog van Brunswijk met 200 Pruisische soldaten de stad. In de stad werden Keeslijsten gepubliceerd (Kees was de scheldnaam voor patriotten), met daarop patriottische kooplui, winkeliers en ambachtslieden, die daardoor geen droog brood meer konden verdienen. Ook Balthasar Bernhard stond op zo’n lijst[21].
Erfenissen.
In het voorjaar van 1788 was Balthasar weduwnaar geworden. Hij was in Alkmaar beland en was straatarm: op 3 april begroef Balthasar zijn dan 35-jarige vrouw. pro deo, dus in een armengraf. Hij bleef met twee kleine kinderen, Maria Elisabeth van nog geen 7 en Johanna van 2, achter. Hij kon of wilde niet meer voor zijn kinderen zorgen. Om die reden trad de Weeskamer van de stad Alkmaar op als toeziend voogd: de stad besteedde de twee kinderen uit bij Balthasars schoonmoeder in Enkhuizen: Johanna Ridderhuijs weduwe Dwingers, voor 20 gulden per maand.
Balthasar ging enkele jaren later failliet. In de Opregte Haarlemse Courant van donderdag 26 mei 1791 wordt ieder die iets te ‘pretenderen’ heeft van de insolvente boedel van ‘Kleedermakers Baas’ Balthasar Leonhard Bernhard uit Alkmaar opgeroepen zich te melden bij advocaat Hendrick Carbasius of procureur Michiel Johan de Lange, uiterlijk tot 5 juli 1791. De juristen traden op namens de stad Alkmaar.
Er was waarschijnlijk niet veel bij Balthasar te halen, maar schuldeiser Alkmaar had geluk. Vader Johan Hendrik overleed korte tijd later, op 18 oktober 1791. De Opregte Haarlemsche Courant[22] van donderdag 29 december dat jaar en die van donderdag 19 januari daaropvolgend en de Amsterdamse Courant van dinsdag 31 januari 1792 (kranten van vier en twee pagina’s dik) bevatten de volgende advertentie:
“Alle de geene, die iets te pretendeeren heeft van, of verschuldigd is aan den Boedel van wylen J. H. BERNHARD, overleeden op ’t Nieuwe Land te Hoorn, gelieve daarvan ten spoedigste opgaave te doen aan S. Gerrits of D. Hoffman aldaar, of aan J.P. Hebel, Makelaar, op de Nieuwezyds Voorburgwal, over de Nieuwe Kerk, te Amsterdam.”
Makelaar Jan Pieter Hebel was de zwager van vader Johan Hendrik, weduwnaar van Rosina Frederica Dischers.
De stad Alkmaar had iets te pretenderen: het erfdeel van Balthasar. De bezittingen van Johan Hendrik Bernhard werden geveild: huizen, obligaties, meubilair en andere roerende goederen. Dat leverde voor zijn vier solvente kinderen en de schuldeisers van Balthasar fl. 5507,19 op, € 58.000,- omgerekend naar nu. Bij de erfenis werd het bedrag gevoegd, dat vader Johan Hendrik aan Balthasar had geleend. Ook het geld dat hij had betaald voor diens kinderen, Maria Elisabeth en Johanna, in totaal fl. 159:4:8, werd erbij opgeteld. Vandaag zou dat ongeveer € 1700,- zijn. De boedelverdeling vond op 10 augustus 1792 plaats bij notaris Sybrand Pereboom in Hoorn. Voor die schuld vaardigden de Schepenen van Alkmaar de eerdergenoemde procureur De Lange en advocaat Carbasius af. De drie zussen waren alle drie met hun Rondhout-echtgenoot aanwezig. Broer Johan Hendrik, op dat moment apotheker in Amsterdam, was alleen. Hij was enkele maanden eerder in de hoofdstad in het huwelijk getreden met Cornelia van Wijk, die inmiddels zwanger was van dochter Maria Elisabeth, die op 10 februari 1793 zou worden geboren.
De erfgenamen hadden in totaal dus fl. 5667:3:8 te verdelen. De vertegenwoordigers van de stad Alkmaar moesten van hun deel natuurlijk eerst Balthasars schuld aan zijn vader betalen[23].
Alkmaar hield fl. 974:4:3 1/5 over, waarmee Balthasars schuldeisers een klein beetje konden worden gecompenseerd. Natuurlijk kregen de preferente crediteuren eerst hun totale schulden betaald: 56 gulden en vier stuivers. De overige schuldeisers mochten na aftrek van andere kosten de resterende fl. 911,- verdelen. Voor een ieder was maar 8% beschikbaar. Balthasar had al met al een aanzienlijke schuld weten op te bouwen: bijna fl. 11.500,-, zo’n € 120.000,- in huidige waarde[24]. De lijst schuldeisers is enorm. Sommigen hadden heel veel geld te goed, anderen, vaak vrouwen, kleine bedragen: werkten ze voor hem, de kleermakersbaas? Hoorden ze bij het oranjegepeupel? Hoe dan ook: het heeft er alle schijn van, dat Balthasar Hoorn uitgejaagd en een faillissement ingejaagd was door losgeslagen oranjeklanten.
[1] Hier geschreven als ‘Tissen’. Haar achternaam wordt op een groot aantal verschillende wijzen gespeld. Ik houd het op Discher.
[2] Westfries archief (Wfa), 1702-17 Doop-, trouw- en begraafboeken Hoorn, 1579-1874.
[3] Onduidelijk is, waar ik ooit deze ‘Haagse’ data heb gevonden.
[4] Erfgoed Leiden eo (Elo), Dopen Lutherse Gemeente 1730 – 1811., archiefnummer 1004, Dopen Lutherse kerk, inventarisnummer 282 Gemeente: Leiden.
[5] Elo, Dopen Lutherse Gemeente 1730 – 1811, archiefnummer 1004, Dopen Lutherse kerk, inventarisnummer 282 Gemeente: Leiden.
[6] http://www.kerkrecht.nl/node/2725.
[7] Wfa 1702-09 Doop-, trouw- en begraafboeken Enkhuizen, 1581-1910
[8] Nationaal Archief (NA), Toegang 1.04.02, inventarisnummer: 14495, folionummer: 219.
[9] https://gtb.ivdnt.org/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M061670&lemma=saai&domein=0&conc=true
[10] Liesje Schram, Inrichting van Hoornse woonhuizen eind 18e eeuw. In: West-Frieslands Oud & Nieuw, 58e bundel, pagina 132-137. Uitgave: Historisch Genootschap ‘Oud West-Friesland’, 1991
[11] https://keuren.zilver.nl/nr/geen-categorie/
[12] WNT: Speurder van de belastingen, belastingkommies, tolkommies
[13] Resolutien van het Intermediair administratief bestuur, van het voormaalig Hollandsch gewest. Eerste deel. ’s-Gravenhage: ’s Lands Drukkerij, 1798. P. 204 en 429. Besluiten der Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen volks. Zevenentwintigste deel, eerste stuk.’s-Gravenhage: ’s Lands Drukkerij, 1798. P. 101.
[14] Nieuw Nederlandsch Biografisch woordenboek, deel 3, blz. 1093 en 1094; https://rkd.nl/nl/explore/artists/341186; https://smalkmaar.adlibhosting.com/ais6/results; in 1855 probeert de directeur van de posterijen in Alkmaar Scheltus van Kampferbeke zijn enorme bezit te veilen. Tussen schilderijen van Rembrandt, Hals, Potter, Rubens en ga zo maar door bevinden zich vijf schilderijen van Ouker Rondhout. De veiling is geen succes. In 1876 bij een nieuwe poging is er nog maar één Rondhout te koop, de Friesche Poort in Alkmaar. Catalogue d’une belle collection d’antiquités, d’objets d’arts, de sculptures, de peintures, etc. composant de cabinet de Mr. Scheltus van Kampferbeke. Rotterdam: H. Nijgh, 1855. P. 100.
Catalogue des tableaux et des antiquités formant la collection de peu monsieur L.J.A. Scheltus van Kampferbeke ancient directeur de poste. Rotterdam: Van Hengel & Eeltjes, 1876. P. 9.
[15] http://www.huisvanachten.nl/.
[16] Noord-Hollands Archief (NHa). 41-54 Vredegerecht Alkmaar, 1811-1838. 1818, Nr. 58.
[17] NHa. 41-54 Vredegerecht Alkmaar, 1811-1838. 1818, nr. 86.
[18] Naamlyst der geenen welke hunne hoop en verwagting, dat eene constitutie op gronden van een en ondeelbaarheid gebouwd, aan het Bataafsche volk zal aangeboden worden, by requeste aan de eerste nationaale vergadering, representeerende het gemelde volk, hebben te kennen gegeeven. ’s-Gravenhage: ’s Lands Drukkerij, 1798. P. 180, 189.
[19] Stadsarchief Amsterdam. Notariële archieven, archiefnummer 5075, inventarisnummer 15006, aktenummer 19698 (https://archief.amsterdam/indexen/deeds/9d6d21e3-0f26-666d-e053-b784100a1840?person=f7838cc2-2cea-1352-77fb-6db516751d05)
[20] Verzameling van placaaten, resolutiën en andere authentieke stukken, betrekking hebbende tot de gewigtige gebeurtenissen, in de maand september MDCCLXXXVII, bevooren en vervolgens, in het Gemenebest der Vereenigde Nederlanden voorgevallen. 50ste deel. Campen: J.A. de Chalmot, 1797. P. 12, 26, 61.
[21] https://www.oudhoorn.nl/wfon/1957/wfon1957_112_113.php; W.P. Kops, ‘De Oranje-oproeren te Hoorn 1786 en 1787’, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. 4e reeks. Den Haag, 1905, p. 222- 288, p. 246.
[22] Alle geciteerde dagbladberichten via delpher.nl.
[23] Regionaal archief Alkmaar. Archief Weeskamer Alkmaar. Toegangnr. AmrRAA_10.3.007. Inv. Nr. 71, doos B2. Deze bron is niet gedigitaliseerd.
[24] Omrekenhulpmiddel zie: https://iisg.amsterdam/en/research/projects/hpw/calculate.php.