Bijdrage van Menno M. Broekema, juli 2022.
Mr. Jan Bruco Broekema, geboren in 1907 te Den Haag, overleden in 1975 te Laren N-H, is na het volbrengen van zijn rechtenstudie te Leiden in 1932 o.a. werkzaam geweest bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Den Haag van 1932-1933, vervolgens als adjunct-secretaris van het Hoofdbestuur van het in mei 1936 opgerichte Nationaal Fonds voor Bijzondere Nooden te Den Haag van september 1936 tot 15 oktober 1937 en met ingang van 15 oktober 1937 tot 1 mei 1941 als tijdelijk invallend secretaris van de Armenraad te Hilversum, met goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken. In of omstreeks 1938 heeft hij zich ingeschreven als advocaat en procureur gevestigd te Hilversum. In die tijd nam hij “Bruco” als tweede voornaam aan. Hij was in 1935 benoemd tot reserve eerste luitenant bij de bereden artillerie en als groot verlofganger ingedeeld bij het 8e Regiment Veldartillerie (8 RVA, in 1939 van naam veranderd in 8 RA, 8e Regiment Artillerie) te Ede. Hij behoorde tot de februarilichting 1927. 8 RA behoorde tot de bereden artillerie, de vuurmonden werden voortgetrokken door paarden.
In augustus 1939 werd hij in het kader van de voormobilisatie opgeroepen om zich terstond te melden bij 8 RA in Ede. Aanvankelijk werd hij aansluitend als artilleriewaarnemer ingedeeld bij de 1e Afdeling van 8 RA (I-8 RA) als Commandant Staf I-8 RA. Eind april 1940 werd hij in het kader van een reorganisatie ingedeeld bij de Staf van de 2e Afdeling van 8 RA (Staf II-8 RA). Voor zijn moedig optreden in het tijdvak 11 – 13 mei 1940 is hij in 1949 onderscheiden met het Bronzen Kruis met als omschrijving:
“Heeft zich door moedig optreden tegenover de vijand onderscheiden in het tijdvak 11 – 13 Mei 1940 als artilleriewaarnemer van een afdeling artillerie onder vijandelijk vuur op de Emminkhuizerberg.
In het bijzonder door op 12 Mei 1940 als afdelings-officier, toegevoegd aan de Commandant van het 22e Regiment Infanterie, geheel alleen een artilleristische verkenning ver voor de voorposten Noord van Renswoude onder vuur van de vijand, zowel als eigen vuur te verrichten”.
K.B. 4 Januari 1949 no.14
Na de capitulatie werd hij lid van het Legioen Oud Frontstrijders (LOF). Het LOF, opgericht op 14 mei 1940, was een paramilitaire verzetsorganisatie, die voortkwam uit legerkringen. De organisatie stelde zich ten doel het vormen van een ondergronds leger, dat te zijner tijd ter beschikking gesteld zou kunnen worden aan de geallieerden. Beoogd werd de bezetter zoveel mogelijk afbreuk te doen, ook – in tegenstelling met de Ordedienst (OD) in die tijd – door daadwerkelijk verzet en gewapende actie. Hij heeft tijdens de bezetting geleefd onder twee schuilnamen en gewoond op meerdere schuiladressen in het Gooi.
Bij fusie in april 1941 ging hij over tot de OD, Gewest 9 Het Gooi. De OD werd in het begin van de oorlog opgericht door hoge militairen om in samenspraak met de bezetter de orde te bewaren in het geval dat de bezetter Nederland zou verlaten. De OD ging echter al gauw door haar contacten met Londen een verzetsrol aannemen, toen eenmaal duidelijk werd dat de bezetting langer zou gaan duren dan het bij de oprichting gedachte jaar. De OD werd tijdens de oorlog voortdurend geteisterd door verraad. Veel leden werden gearresteerd, tot lange gevangenisstraffen veroordeeld of gefusilleerd. Zo ook bij het Gewest 9.
Hij was, zijn eerste functie bij de OD, vanaf zomer 1941 tot oktober 1942 toen hij chef staf bij het Gewest werd, OD-Commandant van het Vliegveld “Loosdrecht” teneinde voorbereidende maatregelen te treffen om bij eventueel vertrek van de Duitsers de bezetting van het vliegveld over te nemen met steun van de OD Hilversum en de OD Loosdrecht.
Omstreeks 12 september 1941 werden in het Gooi een groot aantal OD functionarissen gearresteerd waaronder de Chef Staf van het Algemeen Hoofd Kwartier van de OD (AHK-OD), de Commandant van OD Gewest 9 en bijna alle plaatselijke commandanten van dat Gewest, evenals een aantal van hun medewerkers. In december 1941 werden vijf van hen weer vrijgelaten, waarvan vier vrijwel meteen hun werkzaamheden weer opnamen. Na een langdurig proces werden vier van de gearresteerden, waaronder de Commandant van het Gewest en de Plaatselijk Commandant (PC) OD Blaricum gefusilleerd, en twee, de PC OD Hilversum en de PC OD Laren naar Duitsland gevoerd, waar zij in een concentratiekamp overleden. Gelukkig bleven een jaar verdere arrestaties op ongeveer twee na uit waardoor de opvolgend gewestcommandant in oktober 1942 het onder andere nodig achtte een kleine staf op te richten en zocht hij Broekema aan als zijn chef staf.
In die functie heeft hij onder de leiding van de gewestcommandant, het Gewest zodanig georganiseerd dat de OD aldaar ieder ogenblik kon mobiliseren. Hij heeft verder onder zeer moeilijke omstandigheden verschillende opdrachten uitgevoerd, waarvan de voornaamste waren het organiseren van de radiodienst, het oprichten van een verbindingsdienst en het oprichten van de stoottroepengroepen. Verder legde hij belangrijke contacten met andere illegale organisaties en overheidsinstanties, verstrekte vele inlichtingen op verschillend gebied en verleende hulp, deels ook vanuit zijn positie bij het Gewestelijk Arbeidsbureau Hilversum voor wat betreft contacten met bedrijven en veelal met hulp van anderen, aan burgers, waaronder Joodse, en aan in ieder geval dertien geallieerde vliegtuigbemanningsleden.
Begin oktober 1940 solliciteerde hij, op verzoek van de Chef Staf OD, bij het Departement van Sociale Zaken te Den Haag naar de functie van directeur van het in te stellen Gewestelijk Arbeidsbureau (GAB) Hilversum, ten einde zoveel mogelijk Nederlanders en speciaal leden van illegale organisaties aan de “Arbeitseinsatz” (verplichte tewerkstelling) te onttrekken en tevens om zijn activiteiten voor het OD Gewest 9, dat hetzelfde gebied bestreek, te kunnen blijven uitoefenen. Hij bekleedde die functie formeel vanaf 1 april, later 1 mei 1941, toen uiteindelijk de gewestelijke arbeidsbureaus landelijk in werking traden. Een functie in het noorden van het land waarvoor hij al kort daarvoor was aangesteld, liet hij daarvoor schieten. Het kantoorgebouw van het GAB Hilversum lag aan de Minister Hartsenlaan, 250 meter van de Oude Enghweg 14 waar hij woonde. Het GAB Hilversum had in aantal plaatsen in het Gooi een bijkantoor.
Daar de chef staf nu ook directeur GAB Hilversum was en omdat dit bureau beschikte over vrijwel geheel betrouwbaar personeel, werd hiervan gebruik gemaakt (met hulp), om zoveel mogelijk mensen in Nederland te houden, door eenieder die was opgeroepen, de gelegenheid te geven te ontsnappen, en later door het verschaffen van valse “Ausweisen”, medische keuring of door intimidatie van de “Fachberater”. Later, toen dit een grotere omvang kreeg en steeds meer valse “Ausweisen” verschaft werden, heeft hij na de invoering van het “Kontrollkommando” een waarschuwingsdienst opgericht om personen die de volgende dag door de Duitse politie zouden worden opgepakt tijdig te waarschuwen. De ondergedokenen werden aan distributiebescheiden geholpen. Verder werden aldaar illegale blaadjes gekopieerd en/of verspreid, zoals De Heraut, Het Volk, Trouw, Het Parool, Je Maintiendrai en Vrij Nederland. Via het arbeidsbureau werd contact gelegd met Politie, grote bedrijven en luchtbescherming.
Op 25 april 1942 verzocht hij, naar aanleiding van een vergadering van de directeuren van de gewestelijke arbeidsbureaus te Den Haag drie dagen eerder, het Departement van Sociale Zaken om hem als directeur van het GAB Hilversum te ontheffen, daar hij zich niet kon verenigen “met de dienstverplichting van arbeiders in het buitenland en de rol die daarbij de directeuren van de Gewestelijke Arbeidsbureaus kregen toebedeeld”. Het ging hier om de dienstverplichtingsverordening 26/1942 die de dienstverplichtingsverordening 42/1941 ging vervangen.
Bron Nationaal Archief “Inventaris van het Archief van het Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, (1938) 1940-1945 (1945) versie 10-01-2022” blzn 11, 15 en 16. Via internet in te zien:
“In totaal meenden een twintigtal directeuren (van de 37) niet aan de maatregel (de dienstverplichtingsverordening 26/1942) te moeten medewerken. De deining die door de genoemde maatregel was ontstaan deed de Duitsers toch besluiten met een nieuwe verordening (48/1942) te verschijnen, welke in zoverre van de oude afweek, dat nu ook de Fachberaters dienstverplichting konden opleggen naast de directeuren die geen bezwaar maakten. Dit had tot gevolg dat, op een enkele na, de meeste directeuren hun ontslag introkken. Kort daarop eiste de Duitsers hier en daar weer een verklaring van de directeuren dat zij bereid waren dienstverplichtingsformulieren te ondertekenen. Dit had tot gevolg dat de directeur van Rotterdam zijn weer ingetrokken ontslag alsnog indiende.
Eenzelfde poging in het zuiden van het land liep op niets uit, zodat van het afleggen van verklaringen maar werd afgezien. Wel kwam hieruit nog voort dat sommige directeuren met ziekteverlof gingen, een tweetal werd ontslagen en sommigen zelfs werden gegijzeld. Van de 37 in 1941 aangestelde directeuren waren er aanvankelijk slechts 9 lid van de NSB. Na de reorganisatie van 1 augustus 1943, toen het aantal gewestelijke arbeidsbureaus was teruggebracht tot 25, waren er eerst 13 en later 16 directeuren lid van de NSB.”
Het GAB Hilversum viel toen, per 1 augustus 1943, als Arbeidskantoor Hilversum als bijkantoor onder GAB Amsterdam.
Na zijn ontslagaanvraag op 25 april 1942 is hij direct ondergedoken op meerdere schuiladressen tot zijn arrestatie in maart 1944 en heeft hij zich voor wat het GAB / Arbeidskantoor Hilversum betrof vanaf ongeveer november 1942 uitsluitend nog met de illegale zijde daarvan bemoeid en ging hij zich als dagtaak geheel wijden aan de illegaliteit. Drie dagen later verzocht de Waarnemende Secretaris-Generaal van Sociale Zaken hem de dag erop op zijn bureau voor een gesprek. Als antwoord op zijn ontslagaanvraag van bijna een jaar eerder kreeg hij per brief van 23 februari 1943 van Sociale Zaken te horen dat hij met ingang van 11 februari 1943 voorlopig voor de duur van zes maanden ziekteverlof werd verleend.
Weken voor zijn ontslag heeft het Departement van Sociale Zaken hem het directeurschap van twee grote GAB’s (Middelburg en Amersfoort) en het voorzitterschap van een Raad van Arbeid (Haarlem) aangeboden. Die heeft hij op dezelfde principiële gronden als die van zijn ontslagaanvraag afgewezen. Per 1 augustus 1943 werd hij ontslagen met als opgegeven reden dat zijn functie kwam te vervallen als het gevolg van het onderbrengen van het Arbeidsbureau Hilversum als bijkantoor bij het GAB Amsterdam.
Medio oktober 1943 werden drie ambtenaren van het nu bijkantoor Hilversum, allen wonend in Hilversum, gearresteerd wegens hun illegale activiteiten. In totaal werden 21 personen gearresteerd, beginnend in Amsterdam op 23 september 1943 met de arrestatie van een ambtenaar van het GAB Amsterdam, wegens het maken dan wel in bezit hebben van valse papieren zoals levensmiddelenkaarten, Ausweisen, vrijstellings- en verlofpapieren, stempels, het transporteren en verspreiden ervan. Voor het merendeel woonden de personen in Amsterdam, verder in Zaandijk, Wormerveer, Hilversum en Laren N-H. Meerdere personen wisten te ontkomen.
Samen met een naaste medewerker van het eerste uur heeft hij in 1943 het Vliegveld Loosdrecht en de tankgracht om Hilversum geheel getekend in kaart gebracht en door hem doorgestuurd. Voorts heeft hij tot zijn arrestatie tenminste dertien geallieerde bemanningsleden geholpen om weg te komen. Een CRAF (Canadian Royal Airforce) bemanningslid bracht hij van Utrecht naar Tilburg in juni 1943. In oktober 1943 bracht hij zes á zeven USAF bemanningsleden van Maastricht naar Luik. Eind 1943 nam hij in Den Haag vier USAF bemanningsleden over van een medewerker van de verzetsorganisatie ”Nationaal Comité van Verzet”, beter bekend als “Nationaal Comité”, om die, nadat hij een veilige weg had gevonden, vervolgens over te dragen. Dit comité begon in 1943 en beoogde allerlei verzetsactiviteiten van verschillende groepen te coördineren op civiel gebied. Het verzamelen van informatie over de Duitsers was daarbij een belangrijke activiteit. Het moest een landelijk organisatie worden met een kantoor in Den Haag. Een maand voor zijn arrestatie heeft hij een gewonde CRAF bemanningslid gedurende enkele weken tot zijn aanhouding verzorgd en ondergebracht op ca. vijf adressen, waarvan een in Naarden en vier in Blaricum. Voorts heeft hij in die tijd ook een USAF bemanningslid geholpen.
Hij werd op 27 maart 1944 ’s avonds toen hij vanuit zijn schuiladres in Hilversum enkele dagen alleen thuis, Oude Enghweg 14 te Hilversum, ’s avonds laat aangehouden door twee onderofficieren van de Feldgendarmerie, wegens het zich onttrekken aan de oproep van de Duitsers, maar conform de oproep van de regering in Londen, om zich in krijgsgevangenschap te begeven. Vervolgens werd hij voor de nacht ingesloten op het Politiebureau Hilversum. Daar werd hem aangeboden met een politieauto onder leiding van een Hilversumse agent te ontsnappen. Dit weigerde hij in verband met de mogelijke repercussies voor de hele wacht.
De volgende ochtend werd hij door een ander tweetal van de Feldgendarmerie naar het Kriegsgefängenenlager Amersfoort vervoerd. Hij kwam aan in Kamp Birkhoven te Amersfoort om na enkele dagen naar de iets verder gelegen Waterloo-kazerne (de Bernhardkazerne) te worden overgebracht. Deze kazerne deed van 1943-1944 dienst als krijgsgevangene-aanmeldkamp voor opgeroepen Nederlandse officieren. De kazerne zat vol met officieren, waarvan het merendeel als krijgsgevangene naar Polen werd vervoerd. Hij bleef daarbij steeds achter. Hij mocht hier zijn officiersuniform, op zijn verzoek via zijn vader gebracht, aantrekken. Na enkele weken zo als krijgsgevangene te hebben gezeten, vertelde zijn Duitse oppasser / bewaker hem dat hij kon vluchten. Hoewel hij er veel voor voelde ging hij niet op het voorstel in, maar wachtte af.
Op een zondag, naar ik heb teruggerekend 30 april 1944, is hij, in zijn eerste-luitenantsuniform, in een door de Sicherheitsdienst (SD) geënsceneerde situatie vijfhonderd meter buiten de kazerne zogenaamd “vrijgekocht door het verzet”, waarbij zijn Duitse bewaker, die met een revolver in de hand om hem bij ontvluchting neer te schieten, hem naar buiten de kazerne (lees: het krijgsgevangenenkamp) had gebracht, fl. 2.000 ontving en vervolgens alleen terugkeerde naar de kazerne. Bij het instappen van de klaar staande auto werd hij voorzien van een burgerhoed en -jas over zijn uniform. Vervolgens werd hij per auto vervoerd naar, zo bleek hem bij aankomst, de Polizei und Untersuchungsgefängenis te Haaren. Bij deze operatie was een Nederlander aanwezig die, wanneer er gesproken werd, voornamelijk het woord deed.
Bij het binnenrijden van de gevangenis besefte hij bij het zien van het opschrift boven de poort dat hij in de val was gelopen. Een uur na aankomst was zijn eerste verhoor, waarbij hij op gegeven moment door de Nederlander werd geslagen toen hij geen adres wilde noemen en waarin hij heeft volhard, die daarop van de SD’er, die in burgerkleding naast de chauffeur van de auto zat, zijn “Sachbearbeiter” zo bleek later, het vertrek moest verlaten. Hierna werd op een gegeven moment het verhoor beëindigd en werd hij “Einzelhaft” ingesloten. Hij werd ook alleen gelucht.
De ochtend daarop, bij het brengen van zijn ontbijt, lagen onder zijn kopje drie sigarettenvloeitjes en een kort potloodje, waardoor hij de gewestcommandant en een naaste medewerker langs een omweg kon waarschuwen, daar bij de rit en / of het verhoor hun namen werden genoemd. Deze briefjes hebben deze personen bereikt. Op 10 mei werd hij, voor hem onverwacht, een tweede keer verhoord met alleen SD’ers waaronder zijn “Sachbearbeiter”. Daar werd hem met enige stemverheffing een afschrift van een telegram, dat hij naar Engeland had doen sturen, onder de neus geduwd, met als inhoud de vraag of Van der Woude (een schuilnaam van Van der Waals, een berucht provocateur) mocht worden geliquideerd.
Op de vraag van een van de SD’ers of hij deze Van der Woude kende, vertelde hij dat hij deze persoon kende als een Nederlandse verrader. Verder werd hem ook het officiële antwoordtelegram uit Engeland getoond met als begin “dat v.d.W. terstond geliquideerd mocht worden” met nog enkele andere zinnen die niet voor hem bestemd waren. Dit telegram kende hij niet, daar hij toen al was gearresteerd. Voorts toonden zij hem bij een persoon aangetroffen papieren, die handelden over de arbeidsinzet en die hij herkende als van hem afkomstig. Waarop hij inbracht dat hij directeur van het GAB Hilversum was en dat dat dus niet vreemd was. Hierna werd hij in zijn cel teruggebracht.
Op of omstreeks 20 juni 1944, is hij met drie anderen, waaronder de toenmalige Kapitein C. Tonnet, die hij herkende en die op 6 januari 1944 door de SD was gearresteerd en J.B. van Delden, die eind 1943 / begin 1944 in Den Haag nog vier Amerikaanse vliegtuigbemanningsleden van hem had overgenomen om hen naar Engeland te krijgen en op 24 februari 1944 door de SD was gearresteerd, onder bewaking en twee-aan-twee-geboeid naar Utrecht gebracht, vanwaar zij van het station naar de Kriegswehrmachtgefängenis in de Gansstraat moesten lopen. Daar werd hij alleen in een cel – op de enveloppe van enkele aan hem verzonden brieven staat als cel “Zelle R” en op één “Zelle 99” vermeld – opgesloten, evenals Tonnet in de cel naast de zijne.
Op of omstreeks 27 juni 1944 werd hij tijdens een zitting van het Kriegsgericht Luftgau Holland, geheel alleen, als politiek gevangene, zonder advocaat of medegevangene ter dood veroordeeld, wegens spionage, Feindbegünstigung, pilotenhulp en lidmaatschap van de OD. Een dag of ongeveer een week later, moest hij plotseling weer verschijnen voor hetzelfde Kriegsgericht, nu uitgebreid met een Duitse majoor. Dit keer werd de eerder vermelde “Sachbearbeiter” binnengeroepen. Die werd gevraagd of deze man in uniform was gearresteerd, waarop hij met “Ja” antwoordde, om vervolgens het vertrek weer te mogen verlaten. Direct hierna werd, in dezelfde zitting, zijn vonnis gewijzigd in levenslange, dan wel, maar dat kan ook iets later het geval zijn geweest bijv. eind juli / begin augustus 1944, in 15 jaar tuchthuisstraf maar dan mogelijk als gevolg van een gedeeltelijke gratieverlening. Vervolgens werd hij in een grotere cel met daarin meerdere personen opgesloten, die voor het merendeel zouden worden gefusilleerd.
Hij heeft vanaf maart 1944 in ca. elf tuchthuizen, gevangenissen en kampen gezeten, vier in Nederland en vanaf medio september zeven in Duitsland met, voor wat betreft Duitsland, Hans Waller uit Driebergen. Wel denk ik dat ze geen celgenoten waren. Hij is plotseling op, naar mijn berekening, 5 september 1944, Dolle Dinsdag, om ± drie uur ’s nachts op transport gesteld per trein, vanuit Utrecht, met vele anderen. Het transport vond plaats in veewagons. Bij Almelo werd, zo vond ik in een aantekening, de trein beschoten, zonder resultaat.
Het tuchthuis in Anrath was het eerste Duitse tuchthuis dat werd aangedaan (8 – 26 sep 1944). Hij is vervolgens geweest in Lüttringhausen (tuchthuis Remscheid, 26 sep – 2 nov), Hamelen (strafgevangenis, 2 – eind nov), Hannover (politiegevangenis, eind nov – 6 dec), Hamburg / Altona (politiegevangenis, 6 – 16 dec), Celle (tuchthuis, 16 dec – 7 apr) en Wolfenbüttel (strafgevangenis, 7 – 11 apr 1945). Van het station Brunswijk moesten ze, Waller heeft het over 300 man (zie citaat hierna), plotseling, geheel onvoorbereid, te voet (op ruw houten slippers zie citaat hierna), naar de gevangenis te Wolfenbüttel, ca. 15 km. Hij kwam daar in totaal uitgeputte en doodzieke toestand aan. Op 11 april werd hij bevrijd door het 9e Amerikaanse leger. De verplaatsingen waren een gevolg van de opmars van de geallieerden. De data kunnen afwijken omdat de verplaatsingstijden erin zijn meegenomen.
Over de voettocht naar Wolfenbüttel schrijft Waller in zijn stuk “Sommerweste Für Starke Figuren” (Fisons Journal, januari 1946) op pagina 8:
“By train to Brunswick, from there on foot to Wolfenbüttel. There are about 300 in the transport and the looks we get from the population of the city of Brunswick makes it very very clear to me that morally at least even those innocent German women and children are quilty of the crimes committed against us. We are a pitiful lot, with bleeding feet in our rough wooden slippers, skin over bones stumbling along. On the road to Wolfenbüttel four of us are literally beaten to death by our guards because they could walk no more. In the Wolfenbüttel prison is the guillotine and we hear of Hitler’s order that all political prisoners are to be exterminated. We are too weak even to try an escape. In Wolfenbüttel 120 of us are locked up in a big room. Soon we hear that they have dismantled the guillotine and dug it somewhere in the prison yard.”
Voor wat betreft het verblijf in Wolfenbüttel ben ik behalve de naam Hans Waller de naam Andries Graafhuis tegengekomen, met wie vader na de bevrijding door het 9e Amerikaanse leger in het gevangenislazaret heeft gelegen. Een, voor zover ik weet, Britse officier heeft op 20 april met onderstaand briefje verzocht hen beide, daar zij niet meer tot lopen in staat waren en nog steeds in het gevangenishospitaal lagen, op hun verzoek over te brengen naar het nu door het Amerikaanse leger geleide Hermann Göring Hospitaal te Brunswijk, opdat zij na hun herstel zich in Brunswick Camp weer bij hen zouden voegen. Op 21 april is hij, en naar ik aanneem Graafhuis ook, naar het door Amerikanen ingenomen, Hermann Göring Hospitaal overgebracht. Zij werden daar behandeld door Duitse artsen die onder Amerikaans toezicht stonden.
Het briefje met het verzoek om vader en Graafhuis over te brengen naar het andere hospitaal.
Op 24 mei 1945 is vader vanuit Brunswick Camp met een aparte auto naar de grens gebracht waarna hij liggend op een handkar door andere ex-gevangenen over de grens werd geduwd naar het Ontvangstcentrum (OC-)Glanerbrug bij Enschede. Hij werd in de Menco fabriek te Enschede medisch onderzocht door dr. Van Delden, die hem direct meenam naar zijn huis en een internist erbij riep. Deze internist bracht hem de volgende dag naar het Algemeen Ziekenhuis in Almelo, waar hij ook familie had. Of dr. Van Delden en J.B. van Delden familie van elkaar waren is mij niet bekend. Hij was verlamd aan armen en benen en woog nog 39 kg (bij aankomst in Celle, 19 dec: 58,5 kg). In dat ziekenhuis heeft hij bijna drie maanden gelegen onder behandeling van een aantal medisch specialisten. Administratief werd hij door zijn Gewestcommandant ondergebracht in de functie van officier toegevoegd Radiogroep BS-Gewest 9 (BS: Binnenlandse Strijdkrachten) te Hilversum. Een functie die hij vanwege de toestand waarin hij verkeerde verder niet heeft uitgeoefend.
Toen hij enigszins weer kon lopen is hij op of omstreeks 15 augustus 1945 per auto naar vrienden in het Gooi gebracht, te beginnen in de buurt van Craïlo. Hij is nog ruim anderhalf jaar bedlegerig en onder dagelijkse doktersbehandeling geweest. In december 1945 trok hij zich terug uit actieve dienst van de BS. In november 1946 kreeg hij, na daartoe een rekest te hebben ingediend, van het Ministerie van Sociale Zaken voor hem bevredigend rechtsherstel, waarbij het de bedoeling was dat hij bij het GAB Arnhem als directeur ging waarnemen, indien zijn gezondheid dit toeliet, daar de reden van zijn ontslag per 1 augustus 1943 in zijn ogen een onjuiste was daar hij op 25 april 1942 ontslag om principiële redenen had aangevraagd en de ontslagaanvraag niet binnen de daarvoor staande termijn was afgewikkeld.
In december 1946 trad hij in Laren N-H in het huwelijk met Sieke Kruize, voormalig koerierster voor meerdere verzetsorganisaties in het Gooi. Zij kenden elkaar niet van de oorlog. Zij kregen drie kinderen, waarvan ik, de samensteller van dit stuk, Menno M. Broekema uit 1951, de middelste ben. Hij kon vanaf 1953 nog ongeveer twaalf jaar aan het arbeidsproces deelnemen als directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Utrecht. Zijn gezondheid werd steeds minder. Gedurende zijn laatste levensjaren was hij ernstig ziek. Hij overleed in 1975 te Laren N-H. In 1983 werd aan vader postuum het Verzetsherdenkingskruis toegekend, door Z.K.H. Prins Bernhard aan zijn dochter overhandigd tijdens een indrukwekkende plechtigheid in het Raadhuis van Hilversum.
TERUG naar het transport van Celle naar Wolfenbüttel.
-.-