Tot circa 1700 komen al mijn voorouders (250 zijn er tot zeven generaties terug bekend) uit een beperkt gebied, meestal kleine dorpjes nooit verder dan 70 kilometer van Dordrecht. Er zijn twee uitzonderingen. Eén voorvader kwam uit Pruisen (zie elders), en één uit Aalten. Daar in de Achterhoek werd in 1753 Willem Lohuis (of Loos) geboren. Hij trouwde in 1787 in Bleskensgraaf met Grietje de Wit. Aalten is ver weg van Bleskensgraaf, enkele dagen reizen in de 18e eeuw, maar is het in één opzicht niet: én Aalten én Bleskensgraaf maken deel uit van de tientallen plaatsen waarin halverwege de 18e eeuw religieuze ‘beroeringen’ plaatsvonden: grote groepen gelovigen kregen vooral tijdens kerkdiensten allerlei lichamelijke verschijnselen: spasmen, flauwvallen, visioenen. Mensen begonnen spontaan te huilen, zingen en te roepen, vaak dwars door de dominee heen. Die golf van beroeringen begon met ‘het ruisen als de Libanon’ in Nijkerk in 1749, verspreidde zich over tientallen plaatsen in ons land en het Duitse grensgebied, vooral binnen de gereformeerde (later: hervormde) kerk en duurde tot 1752.
Omdat deze calvinistische kerk eerder noch later met vergelijkbare verschijnselen te maken had, lijken de gebeurtenissen buitengewoon merkwaardig. Maar misschien is het niet meer voorkomen van vergelijkbare manieren van geloofsuitingen binnen de Nederlandse calvinistische kerken veel merkwaardiger. Want in veel geloofsgemeenschappen waren en zijn vergelijkbare extatische geloofsuitingen niet ongewoon. Denk bij voorbeeld aan Afro-Amerikaanse en blanke kerkgenootschappen in Amerika.
De achttiende-eeuwse beroerten lijken zich vooral af te spelen in de tegenwoordige bible belt, en sommige onderzoekers zien dan ook een direct verband. Maar ook in plaatsen waar de gereformeerde bevindelijkheid geen wortel schoot, deden de verschijnselen zich voor. Anderzijds zijn er wel verbanden met de zogenaamde Nadere Reformatie en de conventikels, religieuze bijeenkomsten in de gereformeerde kerk. Met deze conventikels zijn tenminste twee van mijn voorouders verbonden.
Conventikels waren ontstaan tijdens de Nadere Reformatie in de 17e eeuw, de Nederlands-calvinistische vorm van het piëtisme. Gelijkgezinde vromen, meestal uit de eenvoudige klassen, kwamen in huiskamerbijeenkomsten bijeen om het geloof te belijden én om zich te onderscheiden van kerkgenoten met een minder doorleefd geloof. De gereformeerde kerk was immers de staatskerk: bijna de hele elite was gereformeerd, maar onder hen waren in de ogen van de vromen veel opportunisten, die het ware geloof misten. Middels catechisatie, zwarte kleding, bijbels taalgebruik (de zogenaamde tale Kanaäns, een eigenaardig jargon, gebaseerd op het taalgebruik uit de Statenvertaling en letterlijk vertaalde Hebreeuwse uitdrukkingen) en andere uitingen probeerden de ‘ware gelovigen’ zich van hen die alleen in schijn gereformeerd waren, de naamchristenen, te onderscheiden. De deelnemers gingen zich zien als enige ware wedergeboren gelovigen, de echte ‘kinderen van Jezus’. De fijnen, volgens de buitenwacht.
De officiële kerk was blij met al die gelovigheid zolang de arme gelovigen maar leerden wat ze als gewillige burgers moesten leren, maar in veel conventikels ging men ook zittende predikanten en de reguliere geloofspraktijk bekritiseren, en daarmee het staatsgezag. Men bedacht er eigen verklaringen voor Bijbelteksten, zong psalmen, collecteerde geld bij elkaar. Dit alles gebeurde onder leiding van een zogenaamde oefenaar. Dat was soms de dorpsmeester, of een ziekentrooster, een kerkenraadslid of de eigen of een rondtrekkende predikant, of een proponent. Ook vrouwen waren soms oefenaar. Veel conventikels gingen op gewone kerkdiensten lijken, en sommige bezoekers gingen de officiële diensten mijden.
Ook in Bleskensgraaf vonden in huiskamers conventikels plaats, in de eerste helft van de achttiende eeuw onder meer geleid door Ary van der Waal en Dirck den Toom, beiden voorouders van mij. Een nakomeling van Ary trouwde met de dochter van eerder genoemde Willem Lohuis uit Aalten. De dochter van dit echtpaar, Egbertje, huwde een nakomeling van Dirck den Toom. En dat werden dan weer de grootouders van mijn opa Mostert.
Naar de bijeenkomsten van Ary van der Waal kwamen steeds meer mensen, soms honderden, van heinde en verre. In 1717 probeerde de kerkenraad zo’n bijeenkomst tevergeefs te voorkomen.
De Zuid-Hollandse Synode van 1669 had al geprobeerd het conventikelgebeuren te reguleren, maar dat was niet goed gelukt. Verschillende ‘oproerkraaiers’ bleven van dorp naar dorp trekken en bekritiseerden in woord en geschrift de officiële gereformeerde kerk. Vooral in de Alblasserwaard was de weerklank groot.
Maar er kwam ook verzet tegen al die ‘fijmelachtige dweperijen’ van zwaar gereformeerde voorgangers, onder wie bij voorbeeld Gerard van Schuylenborg, die vanaf 1711 voorganger in Molenaarsgraaf was en die vond dat alleen echte ‘wedergeborenen’ het Gebed des Heren mochten uitspreken. Zijn schoolmeester weigerde om die reden de kinderen het ‘Onze Vader te leren’: die waren nog niet zo ver. Van Schuylenborg werd onder toezicht geplaatst en vertrok in 1716 naar Tienhoven. Genoemde schoolmeester Van Es zag zijn kansen en begon extra bijeenkomsten, conventikels, naast de kerkdiensten te organiseren. Steeds meer oproerkraaiers gingen de officiële kerk uitdagen. Zo ook voorouder Den Toom. Die organiseerde tot woede van de dominee conventikels die sterk op kerkdiensten leken. Bezoekers ervan bleven bij de officiële diensten weg. Den Toom begon en eindigde met een soort zegen en collecteerde zelfs. De kerkenraad ging jacht maken op deze illegale bijeenkomsten, bij voorbeeld in het bij Bleskensgraaf gelegen Hofwegen. De groep gelovigen week daarom uit naar een woning van iemand die geen lidmaat was. Vast en zeker via deze conventikels werden de ‘beroerten’ die al in Duitsland, Frankrijk, Schotland en Nieuw-Engeland plaats hadden gevonden, bekend. In Amerika staan ze bekend als de First Great Awakening, waarin veel Afrikaanse slaven zich voor het eerst en vrijwillig tot het christendom bekeerden.
In Nijkerk begonnen in onze streken de ‘beroerten’ of ‘beroeringen’ in 1749. Daar gingen halverwege november gelovigen tijdens kerkdiensten van de nieuwe dominee Gerardus Kuypers soms dwars door de preek heen roepen, zingen, huilen. Sommigen kregen stuiptrekkingen of vielen flauw. Ze beweerden daarbij, dat ze bevangen waren door ‘het ware geloof’. Al gauw werden deze beroeringen bekend in den lande: van heinde en verre trokken gelovigen naar Nijkerk om het zelf te zien of om ook bevangen te raken.
Door het ‘Nieuwkerkse werk’ was Nijkerk dus even het centrum van gereformeerd reli-toerisme. Vanuit Nijkerk verspreidden rondtrekkende predikers deze nieuwe vorm van religieus beleven naar dorpen en stadjes. In sommige plaatsen ontlokte de vaste dominee zelf de beroeringen. In Aalten was dat in 1750 het geval met predikant Philippus de Roy. In 1751 volgde Werkendam en in 1752 stond de Alblasserwaard op zijn kop, eerst in Hardinxveld en in Giessendam, daarna in Sliedrecht en Papendrecht en in Giessen-Nieuwkerk. In maart begonnen de beroerten in Bleskensgraaf, gevolgd door Molenaarsgraaf, Oud-Alblas, Alblasserdam en Streefkerk, dorpen waar heel wat voorouders van mij vandaan komen!
In Bleskensgraaf waren op 2 maart 1752 de kinderen op de dorpsschool heel opvallend gaan huilen vanwege hun zonden. Ze riepen ernstig en krachtig om de Goddelijke verlossing. Al gauw gingen de dorpsbewoners met eigen ogen dit verschijnsel bekijken en ook zij raakten in staat van beroerte vanwege hun eigen ‘verloren staat’. Op zondagavond 5 maart werden de conventikels massaal bezocht door mensen die rouwklaagden, baden en huilden vanwege hun zondige leven. De week daarop kregen tijdens de reguliere kerkdienst verschillende mensen allerlei ‘lichaamsaandoeningen’, zoals verhevigde polsslag, blozen, en gevoelloosheid voor externe prikkels. Men wrong de handen, viel op de grond, had zware stuiptrekkingen. Bij de een waren de verschijnselen zwaarder dan bij de ander, en de waarlijk bekeerden kregen ook visioenen, bij voorbeeld van Jezus als geslacht lam.
Hoe lang Bleskensgraaf in de ban van de beroeringen was, is onbekend: bronnen zijn uiterst schaars. Meestal duurde een en ander een jaar. Omstreeks 1753 begonnen verschillende kerksynodes en wereldlijke overheden maatregelen te treffen. Wat andersgelovigen uitvraten tijdens hun kerkdiensten, maakte niet uit, maar in de gereformeerde staatskerk waren niet gereguleerde geloofsuitingen door het gewone volk ongewenst. Ze werden gezien als bedreigend voor de openbare orde: het is hier geen smouzenkerk, foeterde invloedrijk Leids hoogleraar Van den Honert. Stadhouder Willem IV zag het gevaar en organiseerde een tegenbeweging. Gewestelijke vergaderingen en provinciale synodes bogen zich erover. In verschillende gewesten kon je daardoor voortaan, als je de kerkdienst verstoorde, door het burgerlijk gezag gearresteerd en door het kerkelijk gezag uit de geloofsgemeenschap verbannen worden. Het hielp: gereformeerd Nederland zou niet meer door deze vorm van gekte worden bevangen.
Er is betrekkelijk veel over deze beroeringen gepubliceerd. Er is om te beginnen onder historici veel discussie over mogelijke verklaringen. Zo zou er een biochemische oorzaak kunnen zijn in de vorm van een op graan voorkomende schimmel: het moederkoren. Dat moederkoren heeft geestverruimende stoffen in zich, die lijken op LSD en die tot spasmen en visioenen kunnen leiden.
Ook tijdgenoten schreven er veel over, meestal negatief. Er brak bij voorbeeld een ware pamflettenoorlog los onder dominees en hoogleraren. En er zijn enkele egodocumenten bewaard gebleven van piëtisten, ook van vrouwen.
De gebeurtenissen lijken bovendien iets te zeggen over de ontwikkeling van de staatsmacht en de greep van de overheid op het geestelijk leven van haar onderdanen. Tot slot stonden bij alle gebeurtenissen vooral mensen centraal die weinig sporen in de geschiedenis hebben achtergelaten: arme boeren en arbeiders in dorpen en stadjes aan de periferie van de Republiek. Bijna al mijn voorouders komen uit de getroffen gebieden, en vaak ook uit de dorpen waarin de beroerten plaatsvonden, nu vooral te vinden in onze bible belt.
Voorouder Willem Lohuis wordt net na de beroeringen geboren, en er is geen reden om een direct verband te veronderstellen. Misschien echter ontmoetten zijn ouders en die van Grietje de Wit elkaar wel als reli-toeristen in Nijkerk. Want de geschiedenis van deze korte en heftige periode in het Nederlandse protestantisme maakt wel duidelijk, dat er niet of nauwelijks geboekstaafde contacten bestonden tussen geloofsgemeenschappen van straatarme plattelandsgemeentes, en niet alleen via de formele contacten van hun officiële voorgangers.
.