Ruziënde ziekentroosters.
Op 10 september 1594 bood ene Henricus Thamerus zich aan als interim-predikant bij de zes jaar eerder gestichte lutherse gemeente van Amsterdam. Die toch al kleine gemeente dreigde uiteen te vallen: de twee ziekentroosters, die ook de preken verzorgden (maar niet gestudeerd hadden), stonden lijnrecht tegenover elkaar. Ze verschilden van mening over de betekenis van de Erfzonde, een conflict dat heel de lutherse kerk in zijn greep hield.
De Amsterdamse geloofsgemeenschap was samengesteld uit twee groepen: gevluchte handwerkerslieden uit Antwerpen en al veel langer in Amsterdam verblijvende Hamburgse handelaren, verenigd in het Hamburger Koor. De eerste groep stond achter de radicale ziekentrooster Joost Van de Populiere, een volgeling van Flacius. Matthias Flacius Illyricus was een Kroatische lutheraan, die stelde dat ieder mens dankzij de Erfzonde door en door slecht was. Hij en zijn navolgers hadden zich verzet tegen Philippus Melanchton, de opvolger van Luther en de opsteller van de Augsburgse Confessie, de geloofsbelijdenis voor de lutherse kerk.
Ziekentrooster Andries Nesscher vertegenwoordigde de meer gematigde richting van Melanchton. Het conflict liep zo hoog op, dat beide ziekentroosters een preekverbod kregen. De Amsterdamse gemeente moest dus op zoek naar een echte dominee, en die werd gevonden in Adolf Fisscher. Hij had de gemeente al in 1593 tijdelijk gediend, en dat was kennelijk bevallen, want hij werd teruggevraagd. Maar tot zijn komst zat de kerk enkele maanden zonder predikant en daarom overwoog ze het aanbod van Thamerus, die bij een eerdere sollicitatiepoging al had gemeld van de Augsburgse Confessie en dus lutheraan te zijn, én dat hij in Friesland door de calvinistische classis niet werd geduld.
De gemeente vroeg op 6 oktober 1594 aan Johannes Ligarius, predikant in Embden, inlichtingen over Thamerus. Ligarius had de Amsterdamse lutheranen, toen hij in Woerden werkte, al eens eerder geadviseerd. Hij had in Wittenberg gestudeerd (in 1546) en had goede contacten in Noord-Duitsland, onder andere met de superintendent (vergelijkbaar met een bisschop) van Lübeck: Andreas Pouchenius. Het antwoord is niet bekend, maar Thamerus ging aan de slag, dus er zal sprake zijn geweest van een positieve referentie.
Op 18 februari 1595 arriveerde Fisscher in Amsterdam. Dankzij hem en wellicht ook invaller Thamerus begon de lutherse gemeente weer op te bloeien. En dat trok de aandacht van het stadsbestuur, dat de lutheranen niet welgezind was.
De calvinistische kerkenraad, waarin dominee, kaartenmaker, VOC-oprichter en fervent tegenstander van het lutheranisme Petrus Plancius (de uit Vlaanderen afkomstige Pieter Platevoet) een grote rol speelde, besloot op 23 maart om de lutheranen maar vooral Thamerus ‘op kerkelijke wijze’ te bestrijden. Werd Thamerus doelwit, omdat de komst van Fisscher nog niet was opgemerkt en ze Thamerus nog steeds als het lutherse boegbeeld zagen, had hij uitspraken gedaan die bij de gereformeerden in het verkeerde keelgat waren geschoten, of speelden zijn eerdere conflicten in Friesland een rol? Pont, op wie het bovenstaande is gebaseerd, geeft niet meer informatie[1].
De lutheranen werden al vanaf 1590 door het Amsterdamse stadsbestuur lastiggevallen, net als de joden en andere religieuze minderheden. Het reageerde daarmee op de druk vanuit de gereformeerde kerkenraad, waarin overigens tot afschuw van burgemeester Cornelis Pietersz. Hooft, gehuwd met een doopsgezinde, buitenlandse vluchtelingen het voor het zeggen hadden. De geïmporteerde dominees en ouderlingen hadden de twisten van elders meegenomen en verkondigden een radicaal en meedogenloos calvinisme. Ze begrepen bovendien ‘het temperament van de Hollanders niet’: Hollanders willen immers zelf uitzoeken hoe de Bijbel moet worden gelezen en bovendien kiezen ze voor de deugden van ‘voorzichtige vastheid en vrede’. De buitenlandse dominees zaaiden volgens Hooft verdeeldheid en wilden de calvinistische predestinatieleer aan de stad opleggen. In 1597 probeerden de calvinisten zelfs een oproer tegen andersdenkenden uit te lokken[2]. Ondanks Hooft werden in 1595 alle lutherse bijeenkomsten verboden.
In een voetnoot licht Pont ook Thamerus’ doopceel, waarbij hij zich vooral baseert op vergaderverslagen van de classis Gorinchem, het gebied, waar Thamerus later actief zou worden. In die vergaderingen werden tegen Thamerus verschillende keren bezwaren gemaakt. Maar al met al “maakte in 1610 de klassis van Gorinchem geen zwarigheid hem tot predikant van Doveren en Genderen te bevestigen, maar uit hooge achting voor zijn grondige geleerdheid en godsvrucht, schijnt zij hem gedragen te hebben, zonder dat hij echter lid van hare vergadering was”, stelt Van der Aa in 1874 in zijn Biografisch Woordenboek[3]. Thamerus was inderdaad twee keer uit een Friese gemeente verjaagd, maar in die tijd werden predikanten wel vaker uit hun gemeente verdreven vanwege verschillen van inzicht. Genoemde Ligarius, bij voorbeeld, werd ondanks zijn aanzien weggestuurd uit Norden, Antwerpen, Woerden en, uiteindelijk, Embden[4]. Ponts voetnoot lijkt voor latere geschiedkundigen de belangrijkste zo niet enige bron voor hun beschrijving van Thamerus, die door verkeerd of selectief lezen in kerkhistorische kringen uitgroeit tot een figuur die in een schelmenroman niet zou misstaan.
Afkomst: geen familie van theologenfamilie.
Henricus Thamerus (of Tam(m)erus of Tameris) is een voorouder van mij. Twaalf generaties terug, en dan heb je in theorie meer dan 4000 voorouders. Maar zo ver terug laten alleen die voorouders sporen in de archieven na die om een of andere reden het vermelden waard gevonden werden. Dat zijn er niet veel in mijn voorgeslacht. Thamerus is een uitzondering. En hij is een van de weinigen die ‘doorgeleerd’ had.
Waar kwam Henricus vandaan? Van der Aa noemt hem een echte leerling van Melanchton, en inderdaad studeerde hij aan de universiteit van Wittenberg waaraan Melanchton verbonden was geweest. In de inschrijvingslijsten van deze universiteit treffen we hem op 9 oktober 1572 – Melanchton is dan al twaalf jaar dood – als Henricus Tabnerus aan. Hier is natuurlijk sprake van een, begrijpelijke, transscriptiefout: de -m werd gelezen als -bn. Daarbij: de achternaam Tabnerus is verder volslagen onbekend. Tabner werd ook niet aangetroffen als Duitse achternaam.
In het matrikel staat achter Henricus als plaats van afkomst: Pawenhusanus. Het betreft hier Babenhausen. Daar zijn er drie van. Er is een oud stadje in Hessen met die naam. Babenhausen is ook een stadje in Schwaben (Beieren). En er was het dorp Babenhausen, dat later opgeslokt werd door Bielefeld. Daar is nu nog een Babenhauser Strasse. Pavenhusen, Pabenhausen en Pabenhusan komen ook als spellingvarianten voor. We weten niet uit welk Babenhausen hij afkomstig is. Bielefeld ligt natuurlijk niet ver van Nederland, terwijl je met het daar gesproken Westfaalse dialect in grote delen van ons land prima terecht kon. Als hij daar inderdaad vandaan komt, dan is verwantschap met de bekende theologenfamilie Thamer zeer onwaarschijnlijk: die had haar wortels in de Elzas en/of Beieren.
Al vroeg toonden mensen met de achternaam Thamer(us) belangstelling voor hun genealogie. De gepubliceerde stambomen zijn vaag en soms tegenstrijdig. Carl Friedrich Dietzel (1668-1726, hij was kort dominee in Nijmegen), gehuwd met Margaretha Elisabeth Thamerus, stelde als eerste een stamboom op. Maar deze lutherse dominee liet al zijn katholieke voorouders weg. In 1901 liet de fabrikant Horst Thamerus zijn familiegeschiedenis optekenen, inclusief de katholieke voorouders. Hier vind je dat boekje. In beide stambomen komt ‘onze’ Heinrich niet voor.
Die stambomen beginnen met de in circa 1449 in Landshut geboren Heinrich Tamer. Deze Heinrich studeerde vanaf 1467 aan de universiteit van Erfurt, waar enkele decennia later Luther ingeschreven zou staan. Een zoon (volgens sommigen een broer) van hem is Sixtus. Hetzelfde geldt voor Theobaldus, maar gezien hun geboortedata zijn het, als het al familie is, vast en zeker zonen. Sixtus en Theobaldus kwamen uit de buurt van Straatsburg, en dat is behoorlijk ver van Erfurt en Landshut gelegen.
Theobaldus werd in 1505 geboren in Oberehnheim (Obernai) in de Elzas (30 kilometer ten zuidwesten van Straatsburg). Hij studeerde bij Luther zelf en promoveerde in 1539 in Wittenberg tot Meester in de filosofie. Al eerder stond hij ingeschreven aan de universiteit van Erfurt: in 1538 staat hij daar vermeld als magister Wittenbergensis, dus moet hij voor die tijd in Wittenburg gestudeerd hebben. En dat klopt: in 1535 staat hij ingeschreven als Theobaldus Damerus Strasburgen (in een voetnoot staat, dat de naam Damerus is doorgestreept). In 1539 heeft hij als achternaam Theodoricus. Het moet hier om dezelfde Theobaldus gaan: die voornaam is dan behoorlijk zeldzaam, en ook bij hem staat Straatsburg als plaats van afkomst vermeld.
In 1540 promoveerde hij, terwijl hij er professor was, nog eens in Frankfurt an der Oder. In 1543 werd Theobaldus predikant en hoogleraar in Marburg en in 1547 veldpredikant in het leger van landgraaf Philip van Hessen, die in 1527 de universiteit van Marburg als eerste protestantse universiteit had gesticht. Twee jaar later werd Theobald ontslagen in Marburg. Hij werd nog even tweede predikant in Frankfurt an der Main, waar hij in 1553 werd ontslagen. Hij vertrok naar Rome, werd katholiek, promoveerde voor de derde keer, nu tot doctor in de theologie aan de universiteit van Siena, werd prediker in de Dom van het Duitse Minden, en vervolgens hoogleraar in Mainz en, in 1566 aan de universiteit van Freiburg. In die stad stierf hij, op 23 mei 1569. Melanchton wijdde een beschouwing aan zijn overstap naar het katholicisme en bepleitte in zijn “De Thamero vagante in dioecesi Mindensi commonefactio” straf voor Thamer..
Een mogelijk derde broer was Haymann Thamerus. Deze Haymann was de voorvader was van veel lutherse dominees in Duitsland. Haymann werd geboren in Merzenich, een dorpje tussen Keulen en Aken, weer ver van Straatsburg gelegen. Als geboortejaar wordt circa 1520 genoemd. Maar misschien is er geen enkele verwantschap tussen Haymann en Sixtus en Theobaldus.
Curt Meischke en zijn opdrachtgever Horst Thamerus zien Haymann in 1901 wel als familie, maar als een generatie na Sixtus en Theobaldus. Dat lijkt me sterk gezien de mogelijke geboortedata. Ze menen ook, dat het niet duidelijk is of Theobaldus verwant is aan Sixtus Thamer. Maar dat is hij volgens mij wel. Meischke ziet niet in, dat Argentoratensis achter Sixtus’ naam ‘uit Straatsburg’ betekent (Argentoratum is de Romeinse naam voor Straatsburg).
Die toevoeging staat in de jaarboeken met namenlijsten (het matrikel) van de universiteit van Frankfurt an der Oder achter Sixtus’ naam, in 1541, en, in ongeveer hetzelfde jaar, achter die van Theobaldus. Beiden hebben er ook nog eens de achternaam Thamerus. In het testament van Theobaldus staat overigens alleen een broer met de naam Wendel, en een aantal zusters[5].
Hoe dan ook. Ik ben er inmiddels van overtuigd, dat onze Henricus niet verwant is met deze Thamerus-familie: hij komt niet voor in oude genealogieën, en hij komt bovendien (waarschijnlijk) uit het noorden van Duitsland. De taal die daar gesproken werd, wijkt veel meer af van het Hoogduits, gesproken in het zuiden dan van het Nederlands.
Gedoe in Friesland.
Moderne kerkhistorici hebben geen goed woord over voor Henricus Thamerus. Hij zou een rondtrekkende ongestudeerde Duitser zijn, die zich her en der voor dominee uitgaf, om te beginnen in Joure. Daar werd hij in 1591 door de Grietman Asse Obbes inderdaad benoemd tot dominee. Dat werd niet gepikt door de gereformeerde classis van Sneek, waaronder Joure viel. Die beschuldigde hem van openbare dronkenschap: hij zou drinken ‘als een soldaat’[6].
De gereformeerde kerk zal om twee fundamentelere redenen ontstemd zijn geweest: Thamerus was geen calvinist, en hij was niet aangesteld door een kerkenraad en vervolgens goedgekeurd door de classis. Aanvankelijk was de reformatie een brede grassroots beweging van allerlei protestantse richtingen, waarin de calvinisten een minderheid van zo’n tien procent vormden[7]. Vanaf 1572 namen ze in de reformatie het voortouw. Ze waren het best georganiseerd, en kregen steeds meer autoriteiten achter zich. Andersdenkenden kregen het dringende advies ook calvinist te worden. Een poging in 1580 om staatskerk te worden, mislukte, maar dopen en trouwen moesten vanaf toen verplicht in een gereformeerde kerk plaatsvinden. Vanaf 1586 moest je de Nederlandse geloofsbelijdenis van de calvinist Guido de Brès ondertekenen, wilde je waar dan ook predikant worden. Slechts een enkele oudgediende met andere opvattingen werd nog gedoogd. De Nederlandse reformatie was bijna geheel ‘gecalviniseerd’[8].
De calvinisten hadden zich georganiseerd in synodes en classes. De regionaal georganiseerde classes trokken de macht over plaatselijke geloofsgemeenschappen, vaak verenigd in kerkenraden, naar zich toe. Alleen met toestemming van een classis mocht voortaan een kerkenraad worden opgericht en mochten dominees worden benoemd[9]. Natuurlijk werd deze calvinisering en institutionalisering van de Reformatie niet overal zonder slag of stoot geaccepteerd. Thamerus werd, zoals we zullen zien, tot twee keer toe benoemd door de grietman van Haskerland, een decennium later door de ambtsman van Overbetuwe en vervolgens door de verzamelde gelovigen van Genderen en Doeveren, in alle gevallen zonder overleg met, laat staan toestemming van de betreffende classes. Die wilden dat niet over hun kant laten gaan. En dus botsten die classes of de scherpslijpers daarin enkele keren frontaal met de lutherse dominee Thamerus. We weten dit alles omdat de classes hun vergaderingen nauwgezet notuleerden. Die notulen zijn, als het om conflicten met andersdenkenden of dissidenten gaat, buitengewoon vooringenomen, en daarom onbetrouwbaar.
In Joure verloor Thamerus na de beschuldigingen door de classis zijn aanstelling, maar Obbes benoemde hem meteen tot dominee in Aldehaske-Haskerhorne. Ook daar ging het mis: op paasmaandag 1593 zou hij in een dronken bui schoolmeester Douwe Rinses voor verrader, dief, booswicht en tovenaar hebben uitgescholden. Nu liet ook Obbes hem vallen: weer werd hij ontslagen. In de lijsten dominees van beide plaatsen komt Thamerus niet voor: die beginnen met de eerste door de classis aangestelde predikanten[10]. Obbes legde zich kennelijk bij de nieuwe verhoudingen neer. In 1594 werd hij, wellicht in ruil voor het laten vallen van Thamerus, de eerste ouderling te Joure[11].
Schoolmeester Rinses was overigens wel door de classis van Sneek aangesteld. Grote kans dus, dat hij voor die classis spioneerde en verkeerd geachte uitspraken van Thamerus rapporteerde, wat, al dan niet door drank verergerd, heel goed tot Thamerus’ woede-uitbarsting (‘verrader’) kan hebben geleid. In 1600 werd Rinses tot dominee in Terkaple en Akmarijp benoemd[12].
Overigens was Joure niet de eerste kerkelijke functie van Thamerus: hij had ook voor 1591 wel degelijk iets van zich laten horen! We vinden een bijdrage van hem in een boek van 1580 over de grote overstromingen in (Oost-)Friesland in 1512, 1570 en 1577. Hij schreef een gebeurtenis op, die zich tien jaar eerder, in 1570, bij de Allerheiligenvloed had afgespeeld in het graafschap Delmenhorst bij Bremen. In 1580 is hij diaken in de Oost-Friese hoofdstad Jever, een dag lopen van Joure verwijderd. Zie hier.
Kerkhistorici in de war.
Wat maken moderne (kerk)historici van bovenstaande gebeurtenissen? J.L.J. Meiners noemt Thamerus een ‘wegens dronkenschap ontslagen Calvinistische predikant die zich voor Lutheraan uitgaf’. Dat is een verzinsel. We weten, dat hij juist geen calvinist is, en hij verloor zijn baan vooral vanwege zijn uitbarsting tegen Rinses. Meiners, die weliswaar geen bronnen vermeldt, maar waarschijnlijk vooral Pont gebruikt, stelt dan, dat de benoeming van dronkenlap Thamerus in Amsterdam voor de plaatselijke gereformeerden reden was om lutherse diensten in Amsterdam te verbieden en dominee Fisscher gevangen te zetten. Dat lazen we niet bij Pont, en je vraagt je af, waarom ze dan niet dominee Thamerus in het cachot gooiden. Daar komt nog eens bij, dat de gereformeerden onder leiding van Petrus Plancius ook de strijd aangingen met rooms-katholieken, wederdopers, joden en minder strikte calvinisten[13]. Wiebe Bergsma plaatst hem onder de niet-gestudeerde Duitsers of idioten die her en der tot dominee werden benoemd. Waarop hij dit baseert, is onduidelijk. Thamerus was dus wel degelijk een universitair opgeleide dominee, alleen niet van calvinistische snit. Hij werd dan ook in Amsterdam interim-dominee, en geen ziekentrooster. Dat laatste is bewijs, dat hij wel degelijk aan een lutherse universiteit had gestudeerd[14].
Arie van Deursen, die Pont als bron vermeldt, rekent hem tot de “predikanten van eigen creatie […], die zich min of meer als vrije ondernemers lijken te beschouwen”, “avonturiers, die een paar weken of maanden in een dorpje gevestigd bleven, en zodra de vraag naar de wettigheid van hun dienst of de omvang van hun kundigheden actueel ging worden, zich schielijk uit de voeten maakten”[15]. Wat Thamerus’ tekortkomingen ook waren, hij was dus geen predikant van eigen creatie, geen vrije ondernemer, en hij maakte zich zeker niet na enkele weken of maanden schielijk uit de voeten, zoals we nog zullen zien. Van Deursens missers lijken voor andere historici de bron te zijn.
Kees Vreeken meldt in 2009 over Henricus en andere ‘zwervende predikanten’, dat “hun kwaliteiten vaak zodanig te wensen over [lieten] dat de classis hun adviseerde om een andere ‘staat des levens’ te zoeken om vrouw en kinderen te kunnen onderhouden”. Het waren immers “[f]iguren met “geringe gaven en ontwikkeling, van slechte of losse levenswandel, die elders niet beroepen worden en nu op deze wijze haar plaats proberen te komen”, onder meer doelend op de bij Melanchton in Wittenburg afgestudeerde Henricus[16]. Maar zelfs Thamerus’ grootste tegenstrever, Gisbertus Voetius, waardeerde zijn ‘stichtelijke leven’.
K.G. van Manen schrijft in 2001: “Geërgerd werd in de gereformeerde synodezittingen gereageerd op de overgang van de gereformeerde predikant naar de lutheranen. Toen de gereformeerde voorganger Henricus Thammerus luthers werd, waarschuwde de synode de drost van Heusden deze martinist te weren”. Er is geen sprake van zo’n overgang. Wel andersom, zoals we nog zullen zien. Tien jaar later stelt Van Manen eerst, dat hij als gereformeerde dominee tot de lutherse kerk was toegetreden. Dat was volgens hem, toen hij in 1595 in Amsterdam solliciteerde. Maar verderop laat hij hem nog eens als gereformeerde dominee tot de lutherse kerk toetreden, nu in 1606. Vervolgens zou hij van remonstrantse gevoelens zijn geweest. Ook Van Manen noemt hem een ontslagen dronkenlap, maar nu ook ontslagen vanwege “nog andere onverkwikkelijkheden”[17]. Vanwege dertig andere zonden, beweerde Van Deursen, zonder enige nadere onderbouwing.
Gedoogd in het Land van Heusden.
Waar komt dat jaar 1606 vandaan? In 1606 bespreekt de Zuid-Hollandse synode in Gorinchem Henricus, die zich in Eethen, een dorpje enkele kilometers ten westen van Genderen, gevestigd heeft als dominee. De synode besluit de drost van Heusden te verzoeken om hem weg te jagen, en als dat niet gebeurt, de Staten van Holland te benaderen. Deze martinist was immers, zo wordt gemeld, verschillende malen door de Gelderse synode besproken, en uiteindelijk uit de Overbetuwe verjaagd, nadat hij voor de derde keer was aangegeven bij het Hof van Holland[18].
De Gelderse synode had inderdaad in haar vergadering van juni 1598 vastgesteld, dat ene Hendricus Ammerus zich onwettig in Heteren had gevestigd, zonder getuigschriften uit Friesland waar hij vandaan zou komen, terwijl hij dagelijks ‘verloopt met dronckenschap ende andere lelicke sonden ende gebreecken’’. De synode eiste, dat hij onmiddellijk stopte met zijn werk en besloot een brief naar het Hof te zenden met het verzoek de ambtsman en de schout in Heteren op te dragen te voorkomen dat Thamerus vruchtgebruik heeft van de pastorie. Twee jaar later zit hij er nog steeds, ook al zou hij (volgens de synode) niet van de zuivere leer zijn, en bovendien onstichtelijk in zijn gedrag en onwettelijk als predikant[19].
Ambtsman, schout en kerkvolk hadden hem dus gewoon laten zitten, en dat zou zo blijven tot 1602[20]. Hij was overigens de eerste dominee in Heteren, zou daar begonnen zijn in 1598 en vertrokken in 1602. Deze aanstelling is, anders dan die in Friesland, niet uit de geschiedschrijving weggewist[21].
Bij de Gorkumse classis kon hij een paar jaar later, in 1606, een vijf jaar oud getuigschrift van de burgerlijke autoriteiten van Heteren overleggen. Dat alles duidt toch niet op een altijd dronken dominee die ook allerlei andere zonden zou hebben begaan. Was de beschuldiging van dronkenschap en andere gebreken gebaseerd op het classisverslag uit Sneek? Lezen konden de verzamelde dominees natuurlijk heel goed.
De classis Gorinchem citeerde dus op haar beurt weer uit de verslagen van de Gelderse synode van 1598. Henricus werd er besproken, omdat hij in dat jaar als ‘predicant religiosis reformatae’ in Eethen aan de slag is gegaan, zonder haar voorkennis of advies. Maar men maakte zich vooral druk over het feit, dat hij in Heteren gezegd zou hebben, dat hij aangesteld was geweest in Woerden. En dat was dan een leugen, en die leugen werd niet geaccepteerd. Wat hiervan waar was, weten we niet. Was hij na Amsterdam in Woerden beland, waar de oudste lutherse gemeenschap in Holland was[22]? Er is niets van terug te vinden. Hoe dan ook, sommige aantijgingen van de Gelderse synode ontkende Thamerus, terwijl hij door de classis van Gorinchem niet beschuldigd werd van dronkenschap of andere zonden.
Classisleden Dithmarus Bleskenius en Sebastianus Helt krijgen de opdracht om met Thamerus over zijn vertrek uit Eethen te gaan overleggen. Helt had overigens zes jaar eerder een financieel akkefietje met Thamerus gehad: hij zou nog een half jaar loon van hem tegoed hebben[23]. Kennelijk werd de soep uiteindelijk niet zo heet gegeten: de vergadering van 29 mei 1606 concludeerde, dat Thamerus het beste de ‘quade leere afstaat’, en hoopte, dat hij in een volgende vergadering van de classis wilde verschijnen, omdat er anders een procedure bij de synode zou moeten worden gestart. Op de vermeende leugen en andere onwaarheden komt men niet meer terug. In de vergadering van 31 juli wordt gemeld, dat Thamerus na een brief van de Staten van Holland uit Eethen is vertrokken, maar dat lijkt een vergissing te zijn. Hij zou in Genderen zijn neergestreken. Op de website van de hervormde kerk van Eethen en Drongelen staat echter vermeld, dat Thamerus daar tot 1610 predikant was, terwijl de website van de hervormde kerk van Genderen hem daar in 1606, komende van Eethen, als predikant laat beginnen, tot 1619 wanneer hij met emeritaat gaat[24]. Wellicht bediende hij al deze niet ver van elkaar liggende dorpen.
Hoe het precies zat tussen 1606 en 1608 is niet duidelijk. De Staten van Holland vragen in augustus 1608 Thamerus in Genderen te benoemen, omdat hij de gereformeerde geloofsbelijdenis inmiddels heeft ondertekend: hij moest toch in zijn onderhoud kunnen voorzien. De classis wil dit aan de synode voorleggen, en besluit hem zo lang te tolereren, maar hem nog niet als lidmaat van de gereformeerde kerk toe te laten. Het lijkt, alsof ze van hem af willen, maar niet precies weten hoe, gezien de druk van de Staten van Holland en van de gelovigen van Genderen en Doeveren. Die dorpjes (nog niet gescheiden door de Bergsche Maas) hadden sinds 1589 zonder predikant gezeten, toen de allereerste dominee (de voormalige pastoor) naar Asperen was vertrokken. Ze hadden Henricus gevraagd als hun dominee ‘vanwege zijn leerstellingen’, hadden geen kerkelijke of wereldlijke toestemming gevraagd, en betaalden hem dus geheel uit eigen zak. In 1610 vroegen ze de classis per brief of Thamerus mocht blijven.
De classis besloot om aan een deel van het verzoek van de Staten van Holland tegemoet te komen door Thamerus vanwege zijn leeftijd alimentatie (pensioen) te verlenen: ze zijn dan van hem af en Henricus kon in zijn onderhoud voorzien. Maar deze oplossing werd door de andere partijen kennelijk niet geaccepteerd: Henricus blijft dominee in Genderen, tot 1619. In de verslagen van de classis heet hij niet langer ‘loper’ (lees: illegale indringer), maar gewoon predikant[25].
In Genderen leefde hij in grote armoede. Dominee Johannes de Greve, in 1606 tot dominee beroepen in Heteren en in 1610 te Heusden, bezocht hem daar enkele keren, en ontdekte, dat hij, hoewel hogelijk gewaardeerd door het kerkvolk en ‘neerstich’ studerend, ‘seer armelick’ woonde.
Hij woonde er met zijn bejaarde vrouw en kinderen in een kleine en rokerige aan de kerkmuur vastgemaakte hut, die eerder gediend had als verblijfsruimte van soldaten van de schans van Doeveren. Henricus moest bovendien ook zijn dochter, die met vijf kleine kinderen in Heusden woonde, onderhouden. Dat was volgens De Greve onmogelijk met zijn traktement van hooguit 350 gulden, zo schrijft hij in 1613 in een brief aan de Gorinchemse classis[26].
Grevius tegenover Voetius: strijd in de kerk van Heusden.
Maar nog steeds leefden er onder leden van die classis grote bezwaren tegen Thamerus. Men vond nu, dat Thamerus zich alsnog moest verzoenen met de classis van Gelderland. Kwamen deze nieuwe bezwaren omdat hij een remonstrant zou zijn? Want inmiddels is een ander conflict de gereformeerde kerk gaan beheersen: dat tussen arminianen en gomarianen, de latere remonstranten en contraremonstranten. Arminius was dominee in Amsterdam, waar hij over vooral de predestinatie in botsing kwam met eerdergenoemde Plancius. Later werd hij hoogleraar in Leiden, en daar kreeg hij het aan de stok met Gomarus.
In Heusden diende de al genoemde dominee Grevius (Johannes de Greve), een echte arminiaan, die zich later zou onderscheiden als publicist tegen martelingen en heksenprocessen. In 1615 is er een vacature voor de tweede dominee. De Vlijmense dominee Gijsbert Voet (zijn grootvader was ooit burgemeester in Heusden) solliciteerde, maar Grevius wilde geen uitgesproken contra-remonstrant naast zich. Voetius was een leerling van Gomarus en zou later, als hoogleraar in Utrecht, de gereformeerde orthodoxie verder uitwerken. Hij werd de woordvoerder van de Nadere Reformatie. Hij zette zich scherp af tegen Descartes en Spinoza, en verwierp de bevindingen van Copernicus, omdat volgens hem de zon wel degelijk om de aarde draaide. Voetius zag ook overal de werkzaamheid van de duivel, en verzette zich tegen het afschaffen van de heksenvervolging.
In Heusden vocht hij zijn eerste grote conflict uit, en wel met collega-predikant Grevius. Die trok zo hard van leer tegen de contra-remonstranten, dat zelfs prins Maurits, Van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot zich met hem en Heusden gingen bemoeien. De strijd tussen remonstranten en contra-remonstranten was dan ook sterk gepolitiseerd. Maurits steunde de laatsten, terwijl de Staten van Holland en Van Oldenbarnevelt en De Groot op de hand van de arminianen waren. Op 24 mei 1617 werd Voetius toch benoemd. Bij zijn eerste preek in een stampvolle kerk ontstond een rel, toen de gouverneur hem het preken wilde beletten. De drost weigerde echter op te treden. De gouverneur haalde er een luitenant bij, maar Voetius preekte door. De Staten van Holland verwierpen later Voetius’ klachten tegen de gang van zaken, maar grepen niet in.
Al snel, op 15 oktober dat jaar, liep het conflict tussen Grevius en Voetius nog verder uit de hand. Grevius was, zoals wel vaker, afwezig, maar liet zich vervangen door de inmiddels stokoude Henricus Thamerus. Voetius had de steun van de kerkenraad. Voetius en kerkenraad constateerden, dat Thamerus zeer ’ontstichtelijk’ had gepreekt: hij belasterde de ‘perseverantie der Heiligen’ omdat het ‘een oude ketterie der Valentianen’ zou zijn en hij probeerde ‘de zekerheid der zaligheid’ (de predestinatie) te weerleggen. Ook eindigde hij zijn preek zonder gezang! Hij was voor Voetius dus een arminiaan, die zich ook nog eens niet aan de voorgeschreven liturgie hield. De kerkenraad vroeg dan ook aan de classis deze broeder voortaan te weren[27].
Valentianen waren overigens een christelijke sekte uit de tweede eeuw, volgelingen van de omstreeks het jaar 100 in Alexandrië geboren Valentinus. Die legde de grondslag voor de predestinatieleer: een kleine groep uitverkorenen (het ‘Uitgelezen Zaad’) zou volgens hem zalig worden, niet vanwege hun gedrag of door goed onderwijs, maar omdat zij van nature geestelijk zijn en daarom op voorhand uitgekozen. Genade kon je hoe dan ook niet verliezen en uitverkorene bleef je (de perseverantie van de heiligen)[28]. Henricus viel via Valentinus dus de calvinistische orthodoxie van Voetius en de andere contraremonstranten aan.
De Acte van Stilstand.
In augustus 1618 greep prins Maurits eindelijk de macht. Van Oldenbarnevelt en De Groot werden eind die maand gevangen gezet. De Staten van Holland en Westvriesland werden gezuiverd van arminiaanse tegenstanders en stonden niet langer tegenover de Zuid-Hollandse synode. Staten en synode besloten nu samen, dat Thamerus eigenlijk geen wettelijk gereformeerd dominee was en dus voortaan geen kerkdiensten meer mocht leiden. Ook al had hij dan de geloofsartikelen ondertekend, hij was uiteindelijk toch niet toegelaten tot de classis. Voetius en de andere contraremonstranten hadden de strijd gewonnen[29]. Maar het respect voor Henricus Thamerus was kennelijk groot: hij mocht tot mei 1619 in zijn huisje blijven wonen en behield tot dan ook zijn traktement, als hij zich ten minste stichtelijk en eerlijk zou blijven gedragen. De classis beloofde om ook een pensioen voor hem te regelen.
Tijdens de Dordtse synode van 1619, waar Plancius een belangrijke rol speelde, tekende dominee Johannes Cloppenburg in naam van Henricus Thamerus, (nog steeds) predikant te Doeveren en Genderen, en te verzwakt om te reizen, de Acte van Stilstand: ook op grond daarvan moest hij stoppen met preken (wie niet tekende, was een remonstrant en werd verbannen). Henricus was toen 79 jaar[30]. Voetius’ tegenstrever dominee Grevius verdween in het Amsterdamse Rasphuis, waaruit hij in 1621 wist te ontsnappen, geholpen door dominee Sapma, die al eerder vermomd in vrouwenkleren uit het Rasphuis was ontsnapt. Thamerus werd verder met rust gelaten.
Hij verhuisde uiteindelijk naar Heusden en leefde daar nog enige jaren van zijn pensioen. Zijn precieze sterfdatum is onbekend. In mei 1623 is er sprake van zijn weduwe, Marijcken Gerarts van den Bosch. Zij vertrok na Henricus’ overlijden uit Heusden. Op 19 november 1624 hertrouwde ze met de Vurense schoolmeester Guiljelmus van der Walle. Voetius, dominee te Heusden en bevrijd van remonstrantse oproerkraaiers, meldde over de laatste jaren van Henricus Thamerus, dat hij ijverig de kerkdiensten bezocht, stichtelijk leefde, belijdenis deed bij het avondmaal en uiteindelijk steeds verder verzwakte tot hij, nog steeds goed bij het verstand, overleed. Dat moet dus ongeveer 1622 zijn geweest, toen Henricus ongeveer 82 jaar oud was.
Tot slot.
We weten veel over Henricus Thamerus, omdat hij zo vaak besproken werd in de verschillende classes van de gereformeerde kerk. Dat zijn in dit verband natuurlijk eenzijdige bronnen. Eén keer komt hij zelf aan het woord, als hij in Amsterdam solliciteert en zich een door de Friese calvinisten weggejaagde lutherse dominee noemt. Hadden historici dat als uitgangspunt genomen, ook andere bronnen geraadpleegd en iets meer eigen onderzoek gedaan, dan hadden ze een heel andere Thamerus ontdekt. Natuurlijk helpt het, als je, zoals ik, obscure oude boeken via internet kan raadplegen. Maar in het in veel bibliotheken aanwezige standaardwerk over de geschiedenis van de Nederlands hervormde kerk van Annaeus Ypey kon men lezen, dat de gelovigen in Doeveren en Genderen Henricus vanwege zijn leerstellingen zo waardeerden, dat ze hem uit eigen zak betaalden. Ook had men daar kunnen lezen, dat het ging om een echte leerling van Melanchton, “in de theologische wetenschappen wel geoefend”, zo bekend om zijn ‘braafheid’, dat hij van de Staten na het tekenen van de akte van stilstand een jaarlijks pensioen kreeg[31].
Juist voor kerkhistorici lijkt hij mij een zeer belangwekkend figuur: zijn wederwaardigheden illustreren heel goed de richtingenstrijd in de vroege reformatie en wat die strijd op lokaal niveau betekende.
—————————————————————————————————————-
© Theo Kentie, augustus 2017. maart 2023. (Nieuwe verbeterde versie, november 2016. Aangevuld augustus 2017, februari 2018, februari 2019, augustus 2021, maart 2023).
[1] J.W. Pont, Geschiedenis van het Lutheranisme in de Nederlanden tot 1618. Haarlem: De Erven Bohn, 1911. Deel 17 van de nieuwe serie van de Verhandelingen rakende den natuurlijken en geopenbaarden godsdienst. P. 452-459.
[2] K. van Berghem, De Dordtse Synode 1618 – 1619. Uitgebreid komt Hoofts twee keer uitgesproken toespraak aan de orde in Carl Bangs, Arminius; a study in the Dutch reformation. Nashville & New York: Abingdon Press, 1971. P. 161-165.
[3] A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden[….]. Deel 18. Haarlem: J.J. van Brederode, 1874. P. 14.
[4] A.J. van der Aa, Biographisch woordenboek der Nederlanden[….]. Deel 11. Haarlem: J.J. van Brederode, 1865. P. 435-436.
[5] Curt Meischke, Beiträge zur Geschichte der Familie Thamerus. Herausg. von Horst Thamerus. Pirna: F.J. Eberlein, 1901. Na de publicatie van dit boekje vraagt Horst in het blad van de genealogische vereniging Roland uit 1905 om meer informatie over de familie Thamerus. Een antwoord van een niet-lid wijst hem op Henricus Thamerus, predikant te Doeveren en Genderen in 1619: https://archive.org/stream/archivfurstammun05rheu/archivfurstammun05rheu_djvu.txt
Zie bij voorbeeld ook: August Neander, Theobald Thamer; der Repräsentant und Vorgänger moderner Geistesrichtung in dem Reformationszeitalter. Eine historische Monografie. Berlin: C.G. Lüderitz, 1842. Otto Opper, Theobald Thamer (1502-1569). Sein Leben u. seine religiöse Gedankenwelt. Dissertation. Dresden: M. Dittert & Co, 1941. In noot 4 van p. 1 over mogelijke familie. Zie ook: https://www.deutsche-biographie.de/gnd118621599.html#adbcontent.
Dr. J. C. Hermann Weissenborn [ed.], Acten der Erfurter Universitaet, I. Teil. Daarin: 3. Allgemeine Studentenmatrikel, erste Hälfte (1392-1492), Halle: Otto Hendel, 1881. Op. p. 324 (1467) wordt Heinricus Thamer uit Lancshud vermeld. Op 8 november 1469 studeert hij bij Heinrich Reusz von Plawen af (baccalariandi Mychaelis, p. 334). Hij staat vermeld als Hinricus Themer uit Lanshut.
Dr. Ernst Friedländer (Hrsg.), Dr. Georg Liebe und Dr. Emil Thenner: Ältere Universitätsmatrikeln. I. Universität Frankfurt a. O., Erster Band (1506-1648), S. Hirzel, Leipzig 1887. P. 83 en 85.
In het matrikel van de universiteit van Wittenberg komen we op p. 158 ‘Theobaldus Damerus Strasburgen’ tegen, in het jaar 1535. In 1541, op p. 191 stond ingeschreven ‘Theobaldus Theodoricus Argentinensis’. Dat is natuurlijk nogmaals onze Theobaldus, die in dat jaar in Wittenberg promoveerde:
Förstemann, Karl Eduard (ed.), Album Academiae Vitebergensis: 1502-1602. Lipsia [Leipzig]: Carl Tauchnitz, 1841. Dit is deel 1.
[Universität Erfurt], Acten der Erfurter Universitaet. Vol. 2. Erfurt, 1884. P. 349.
Album Academiae Vitebergensis: 1502-1602. Volumen secundum. Halis [Halle]: Maximilianus Niemeyer, 1894. Op p. 217 vinden we Henricus Tabnerus.
David A. Pol (http://www.genealogy.com/ftm/p/o/l/David-A-Pol/GENE3-0001.html) suggereert, dat Theobaldus de vader van Henricus kan zijn geweest.
Bij de matrikel van de universiteit van Leipzig hoort een plaatsnamenregister. Daarin vinden we de verbogen plaatsnaam Pabenhausensis en Pabenhusanus, afkomstig uit Pabenhausen. Met Pabenhausen wordt Babenhausen bedoeld. Georg Eller (ed.), Die iüngere Matrikel der Universität Leipzig; 1559-1809. Vol. I. Leipzig: Giesecke & Devrient, 1909. P. 539 en 649.
In Heinricus Pantalion, Prosopographia heroum atque illustrium virorum totius Germaniae. Basel: Nicolaus Brylingerus, 1565, staat op blz. 291 een afbeelding van Theobaldus Thamerus.
[6] Lodewijk Born, ‘Van klokluiders tot domineeskluis’. In: Friesch Dagblad, 19-6-2007.
[7] Wiebe Bergsma, Tussen Gideonsbende en publieke kerk; een studie over het gereformeerd protestantisme in Friesland, 1580-1650. Hilversum-Leeuwarden: Verloren, 1999. P. 13-24
[8] A. Th. van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen; kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt. 3e druk. Franeker: Van Wijnen, 1998 (1974). P. 1-5.
[9] Van Deursen (1998), p. 5-7.
[10] T.A. Romein, Naamlijst der predikanten sedert de hervorming tot nu toe, in de hervormde gemeenten van Friesland. Tweede gedeelte. Uitg. door Het Friesch genootschap voor geschied-, oudheid- en taalkunde. Leeuwarden: A. Meijer, 1888. De eerste dominee in Joure is, in 1593, Jodias Eytering. In Haskerhorne zou in 1602 Johannes Schotanus de eerste zijn.
[11] A.J. van der Aa, Biografisch woordenboek der Nederlanden. [….]. 14e deel. Haarlem: J.J. van Brederode, 1867. P. 1.
[12] Romein (1888), p. 626. Hij werd in 1600 beroepen.
[13] In: Happee, J.; Meiners, J.L.J.; Mostert, M. (red.), De Lutheranen in Amsterdam (1588-1988); gedenkboek ter gelegenheid van 400 Jaar Evangelisch-Lutherse Gemeente te Amsterdam. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1988. P. 19.
[14] Bergsma (1999), p. 182.
[15] A. Th. van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen; kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt. 3e druk. Franeker: Van Wijnen, 1998 (1974). P. 9-10.
[16] Kees Vreeken, De classis Gorinchem na ‘Dordt’; ontwikkeling en consolidatie van de classis Gorinchem in de periode 1618-1650. Scriptie RUU. Augustus 2009. P. 27.
[17] K.G. van Manen, Verboden en getolereerd; een onderzoek naar lutheranen, lutheranisme en lutherse gemeentevorming in Gelderland ten tijde van de Republiek. Hilversum: Verloren, 2001. P. 44. K.G. van Manen (red.)., Lutheranen in de Lage Landen; geschiedenis van een godsdienstige minderheid. Zoetermeer: Boekencentrum, 2011. P. 112, 203.
[18] Acta synodi particularis van Suydthollandt, Gorinchem, 8 augustus 1606. P. 251.
[19] Gelders archief. Missives van het Hof van Gelre, nrs. 11611, 11612, 11648 (alle uit 1600).
[20] http://www.dominees.nl/search.php?srt=g&id=11495.
[21] http://www.dominees.nl/search.php?srt=g&id=11495.
[22] J. Haitsma, De geschiedenis van de oudste Evangelisch-Lutherse gemeente in Nederland. Woerden: Stichting Stichts-Hollandse Bijdragen, 1999. Stichts-Hollandse bijdragen, 29.
[23] Gelders archief. 11615 Missive van het Hof aan den ambtman van Overbetuwe met last om bij de liquidatie rekening te houden met de vordering van Sebastianus Helt, die van Thammerus een half jaar loon tegoed beweert te hebben.
[24] http://www.kerkingenderen.nl/nh/index.php/2012-06-08-10-24-54/geschiedenis-van-genderen-in-het-kort; http://www.hervormdeethendrongelen.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=65&Itemid=87. Waarschijnlijk gebaseerd op Martinus Soermans, Kerkelijk register van de plaatsen en namen der predikanten van alle de classes, gehorende onder de synodus van Zuyd-Holland, van ’t begin der reformatie, tot nu toe. 2e verbeterde en vermeerderde druk. Haarlem: Wilhelmus van Kessel, 1702. P. 101.
[25] Annaeus Ypey en Isaac Johannes Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche hervormde kerk, Volume 2. Breda: W. van Bergen en Comp., 1822. P. 124, 125.
[26] Brief aan de classis van Gorinchem van 18 augustus 1613, opgenomen als bijlage LXXXVII in A.C. Duker, Gisbertus Voetius. Eerste deel. Leiden: E.J. Brill, 1897. P. LXXXIII.
[27] 1617 VIII classis Gorinchem, 30 oktober. Zie hierover ook: A.C. Duker, (1897), p. 231.
[28] Thomas Moore en Franciscus Johannes Hoppenbrouwers, Reizen eens Ierschen edelmans om eene godsdienst te zoeken. ’s-Gravenhage: Van Langenhuysen, 1835. P. 233.
[29] Zie Duker (1897), p. 231 en bijlage LXXXVII op blz. LXXXIII.
[30] ‘Synodale handelingen van Zuid-Holland in de zaak en leer der remonstranten, artikel 54’. In: N.C. Kist en H.J. Royaards (ed.), Archief voor kerkelijke geschiedenis, inzonderheid van Nederland. Leiden: S. & J. Luchtmans, 1837. Volume 7. P. 56.
[31] Annaeus Ypey, Geschiedenis der Nederlandsche hervormde kerk. Vol. 2. W. van Bergen en comp., 1822. P. 124-125.
Er is een lied over de gevangenschap van Grevius.
Op de Verlossinge van Samuel de Prince, ende Johannes Grevius.
Wijse: Weest verheugt al ghy oprechte. Psa. 33.
Houd goede moet, al gy oprechten,
Gods Majesteyt komt ons te baet
Die Grev’ en Prins, die trouwe knechten,
Uut t’Amsterdamsche Tuchthuys laet.
Contra-remonstranten,
Vangt gheen Predicanten.
Godt is u party (*1).
U tyranniseren
Sal hy u verleren,
En ons blijven by.
(*1): tegenstander
Uit: Bly-lieden 1621.