Lorrendraaien met de snauw de Rusteloze Galeij.
Als zowat al je voorouders uit de Zuid-Hollandse klei lijken te komen, lijkt het onwaarschijnlijk dat een voorouder geld zou hebben verdiend aan de slavenhandel. Even leek het erop, dat dat toch het geval was. Een van mijn voorouders heette Leendert Lodder, en er is een lorrendraaier uit dezelfde tijd met die naam. Wat is een lorrendraaier?
Op 3 juni 1621 gaven de Staten-Generaal aan de West-Indische Compagnie (WIC) het monopolie op alle handel en scheepvaart in het Atlantisch Gebied. Dat alleenrecht kwam al gauw onder druk te staan, want het ging de WIC niet altijd voor de wind. Ze was dan ook vaak niet in staat dat monopolie af te dwingen. De meeste handel op Amerika, maar niet die van slaven, was al in de jaren 30 vrijgegeven. De WIC concentreerde zich voortaan op West-Afrika en Brazilië, maar in 1654 verloor ze haar Braziliaanse bezittingen. Wel had ze in 1649 van het koninkrijk Accra het alleenrecht op de handel in slaven gekregen. De handel met de West-Afrikaanse kusten bleef dan ook het monopolie van de WIC. In 1674 ging de WIC failliet, maar maakte een jaar later een doorstart vanwege vooral de lucratieve slavenhandel.
Ze bleef echter kampen met grootschalige schendingen van haar monopolie door smokkelhandelaren. De WIC had weinig geld, onder andere door de enorme verliezen op haar Braziliaanse bezittingen. Ze kon haar Afrikaanse kusten dan ook vaak nauwelijks bewaken. Er waren weinig eigen forten langs de lange kust, die soms zelfs met kano’s moest worden bewaakt. Dichter Willem Godschalck van Focquenbroch, als arts in dienst van de Compagnie in fort Elmina, dichtte in 1669:
Al zittende in een holle boom,
Bezwangert met een troep soldaten,
En met elf zwarte potentaten,
Gaat Fok vast dobberen langs de stroom.
Om zekre Zeeusche karavelle,
Die hier voor lorrendrajer speelt,
En ’s Kompagnies octroy besteelt,
Te ga vermeestren, en beknellen.
Zo loop hy, en gevaar van zee,
En dat van koegels, en muskwetten,
Die meenig styve kop verpletten,
En schwinkels smakken uit hun steê.
En inderdaad waren het vooral Zeeuwen die het monopolie ontdoken en als ‘lorrendraaiers’ of ‘octrooidieven’ op grote schaal smokkelden. Want er waren grote rijkdommen te halen, door te handelen en soms door te kapen: ivoor, goud en slaven leverden enorme sommen geld op. En anders dan de gebieden van de VOC was West-Afrika redelijk goed bereikbaar met kleine scheepjes onder commando van onverschrokken schippers uit een gewest dat een oogje dichtkneep of middels paspoorten de smokkelhandel bewust faciliteerde.
Een zo’n schipper was Leendert Lodder. De archieven (veel WIC-archieven zijn overigens verloren gegaan) vermelden natuurlijk niet veel over smokkelaars. Ze duiken vooral op als ze gegrepen worden. Maar hun tochten komen ook aan het licht doordat kranten scheepsberichten publiceerden, ook die van de lorrendraaiers, en uit processtukken.

Leendert Lodder komt drie keer aan het oppervlak. In oktober 1711 komt zijn snauw Sint Paulus uit Zierikzee aan in een fort van de Brandenburgse-Afrikaanse Compagnie (BAC), die in 1687 het handelsrecht op Arguin (nu van Mauretanië) van de WIC had ingepikt.
Van november 1714 tot februari 1715 voer Lodder met een pas van de Turkse sultan, toen hij door de WIC-kruiser Faam werd opgebracht. Hij is dan schipper van de Zierikzeese snauw Rusteloze Galeij, die 62 voet lang was en met vier kanonnen was uitgerust. Er werd voor 4754 guldens aan exportgoederen geconfisqueerd, vooral ijzer, een heel klein beetje alcohol en voor 53 gulden aan kralen. Er was voor 4445 gulden aan importgoederen aan boord. Geen slaven, maar wel goud, ivoor en peper. De ook dat jaar geconfisqueerde Herstel van Zeeland had voor 1200 gulden aan slaven als vracht. Voor de trans-Atlantische slavenhandel was een goed netwerk nodig, en dat had niet iedere smokkelschipper. Toch handelden ze bijna altijd ook in slaven: ze ruilden die met Portugese slavenhandelaren voor makkelijker verhandelbaar goud en ivoor 1).
Tussen oktober 1718 en februari 1719 was Lodder schipper van het Vlissingse jacht de Jonge David Galeij, Maar weer werd hij door de WIC gepakt. Dat schip was nieuw, had acht kanonnen, was 76 voet lang en had een bemanning van 19 koppen. Bijna 13000 gulden aan goederen werd in beslag genomen, waaronder 5000 gulden aan buskruit en 88 gulden aan kralen. (Er is nog een andere lijst met hogere bedragen). Voor deze periode was Leendert partenreder van de Johanna Galeij, welk schip overigens eind 1714 na een vuurgevecht door het WIC-fregat Engelenburgh en het WIC-schip de Guinese Broeders werd opgebracht. Er vielen daarbij geen doden. Toen de Johanna Galeij in juni 1715 in Middelburg terugkeerde, was de woede over het WIC-optreden groot. Smokkelschepen werden voortaan nog zwaarder bewapend.

In de internet-archieven duiken in die jaren zes personen met de naam Leendert Lodder op. Leendert Cornelisse Lodder werd in 1649 in Dirksland geboren. Hij kocht er in 1713 een boerderij en was er enkele jaren later schepen. Zijn broer Abraham Cornelisse kreeg in 1693 een zoon Leendert, maar die zal vast niet in 1711 kapitein zijn geweest.
Neef Leendert Zachariasz Lodder werd in 1667 in Dirksland gedoopt. Hij trouwde in 1696 in Ooltgensplaat met Jannetje van Kempen. Nog in 1710 kreeg hij met haar een zoon. In mei 1715 werd hij voor het Hof van Holland gedaagd: Hester van de Wis uit Rotterdam, weduwe van Johan Kabouter (geboren in Melissant) met wie ze in 1668 in Hillegersberg was getrouwd, had Leendert in 1713 voor zeven jaren een woning met landerijen verhuurd, voor 575 gulden per jaar. Maar hij betaalde niet meer. Ze wilde en kreeg toestemming voor in beslagname. Leendert woonde toen in de polder van het oude land van Ooltgensplaat 2).
In 1672 werd de volgende neef, Leendert Marinusse Lodder, in Dirksland geboren. In 1703 trouwde hij met Anna Cooman, in 1714 met Dimmetje Jans, met wie hij in 1717 en 1718 kinderen kreeg. Meer weten we niet van hem. Drie jaar na hem kwam neef Leendert Leunisse Lodder ter wereld, ook in Dirksland. Die huwde in 1706 Arriaantje Jans Goemare, en in 1709 Cornelia Arens Krepelman, met wie hij nog in 1711 en 1714 kinderen kreeg. Zijn kinderen met Cornelia kwamen in Oude-Tonge en later in Dirksland ter wereld. Deze Leendert Lodder is een voorouder van mij.
Maar er is nog een Leendert Lodder, Leendert Willemse Lodder. Hij was de zoon van ene Willem Lodder, en geboren omstreeks 1675. Vader Willem is waarschijnlijk de op 31 december 1645 in Dirksland samen met tweelingbroer Leunis gedoopte Willem, en daarmee is deze Leendert een vijfde neef. Hij was op een gegeven moment poorter van Zierikzee, en meldde zich diverse malen bij notaris Zeeman, vaak voor een attestatie. Dat deed je om bij voorbeeld het vergaan van een schip vast te leggen. Hij komt als schipper vele malen in notariële archieven voor. In 1714 kwam hij minstens drie keer bij de notaris, o.a. met een andere van naam bekende lorrendraaier, Dingeman Boom. Ook moest hij iets regelen met enkele mannen met een waarschijnlijk Portugese achternaam. En hij kwam een keer bij de notaris, samen met een andere betrapte lorrendraaier: Jan (Jean) Bisschop. Deze Leendert trouwde in 1711 in Zierikzee met Geertruijd van der Port. In 1719 overleed Leendert Willemse. Het kan niet anders, of deze Leendert is de lorrendraaier.

1). http://www.ethesis.net/wic/wic_deel_5.htm
2). http://www.gahetna.nl/collectie/index/nt00354/2e03ab18-d353-11e2-a0c1-00505693001d/filtermeer/ove_tekst_soort_mandament/filterpos/7/sort_column/ove_datum_rekest/sort_type/desc/view/NT00354_rekesten/q/zoekterm/rotterdam/q/comments/1/f/ove_tekst_soort_mandament/Mandament%20van%20arrest%20en%20rau%20actie
Belangrijkste bron: het proefschrift van Rudolf Paesie, Lorrendrayen op Africa; de illegale goederen- en slavenhandel op West-Afrika tijdens het achttiende-eeuwse handelsmonopolie van de West-Indische Compagnie, 1700-1734. Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 2008.