Henricus Thamerus voor zijn komst naar Joure.

Toen ik een tijdje geleden de redactie van het historisch tijdschrift Fryslân wees op de onjuiste omschrijving van mijn voorouder Henricus Thamerus, kreeg ik van drs. Sybrand Krul, hoofdredacteur, een zuinige reactie terug. Ik had een link meegestuurd naar mijn blog over Thamerus, met daarin tientallen eindnoten en minstens zoveel literatuurverwijzingen, en waarin je zowat al het bekende over Thamerus’ leven kan lezen. Ik onderbouwde daarbij mijn stelling, dat moderne historici meestal in navolging van historici Van Deursen en Bergsma met een geheel onjuist beeld van Thamerus komen. Ze schrijven elkaar over, lezen niet goed, interpreteren onjuist, zoeken niet verder, gebruiken zeer vooringenomen bronnen.

Wat was het antwoord van Krul? “Spijtig genoeg zijn ze [Van Deursen en Bergsma] niet meer onder ons en kunnen we ze derhalve niet meer aan de tand voelen. Het zou nieuw, [oorspronkelijk] onderzoek vergen om het beeld van Thamerus beter passend bij de werkelijkheid te brengen. Ik weet zo niemand die dit op zich kan nemen, maar zal het in gedachten houden als ik historici ontmoet die zich met het bewuste tijdvak bezig houden.” Alsof ik niet juist (met talrijke bronverwijzingen) dat (oorspronkelijke?) onderzoek had gedaan. Overigens is de hele reactie denigrerend en tamelijk bizar: waarom, bij voorbeeld, zouden we Van Deursen en Bergsma aan de tand moeten kunnen voelen, voordat je hun stellingen en beweringen goed onderbouwd weerlegt? Ook de 19e-eeuwse historici die een geheel ander beeld van Thamerus schetsten, kunnen we niet meer bevragen. Is dat een reden om ze te negeren?

Juist voor een Fries tijdschrift zou Thamerus overigens interessant moeten zijn. Henricus Thamerus was niet alleen de eerste dominee in Joure. Eerder was hij al diaken (of tweede dominee) te Jever, de hoofdstad van Oost-Friesland (Diaconus Iheuerensis, Iheueria is de latijnse naam voor Jever, volgens de 68-delige encyclopedie van Johann Heinrich Zedler). In Jever sprak men Fries en Nederduits, dat ook in het noorden van ons land werd gesproken. Hij was diaken in het jaar 1580. Hij schrijft dan in een boekje over drie grote watersnoodrampen die (Oost-)Friesland hebben getroffen, over de Allerheiligenvloed van 1 november 1570 in het graafschap Delmenhorst, tussen Oldenburg en Bremen. Bij deze ramp, met een vloedgolf hoger dan die van 1953, vielen minstens 20.000 doden in onze contreien inclusief Oost-Friesland, waarvan minstens 3000 doden in onze provincies Friesland en Groningen.

Misschien bevond hij zich in 1570 toen in de buurt van Delmenhorst. Of hij diste een anekdote op. Want het door hem vertelde verhaal vinden we ook terug in boeken uit 1795 en 1824. Wat was er gebeurd? Bij de overstroming was een groot stuk land bij het dorp Moordorf in de buurt van Oldenburg met daarop talloze eiken en andere bomen, én mensen en vee, losgeraakt en 7,5 kilometer verderop in de buurt van Bardenfleth terechtgekomen. Dat leidde tot een proces. De nieuwe eigenaar, Martin (of Theodorich bij Thamerus) Ammerman, wilde van de oorspronkelijke eigenaar Hermann Gloysteen af. Maar die wou niet van wat eens zijn land was af. Ammerman won het proces.

Thamerus’ bijdrage heeft alle kenmerken van een bijdrage van ‘onze correspondent’, grappig genoeg. Maar dan wel met tien jaar vertraging. Bovendien zou het nog enige decennia duren, voordat de eerste krant het licht zag (omstreeks 1609 in Straatsburg).

Thamerus komt dus niet uit de lucht vallen, als hij in 1591 in Joure opduikt. Ik denk ook, dat ik zijn inschrijving aan de Universiteit van Wittenberg heb gevonden. In 1572 studeert daar ene Heinricus Tabnerus. Omdat ‘Tabnerus’ (of ‘Tabner’) verder volstrekt onbekend is als achternaam, denk ik dat op enig moment er een overschrijffout is gemaakt. Duker, de biograaf van Gisbertus Voetius (Voetius was later een van de grootste tegenstrevers van Thamerus) schrijft in 1897 in diens biografie in een voetnoot, dat T[h]amerus reeds op 18-jarige leeftijd een bekwaam leerling van Melanchton was, in Wittenberg. In 1572 is Melanchton echter al twaalf jaar dood. Duker zal bedoeld hebben, dat Thamerus als luthers dominee was opgeleid.

Marcus Wagner, Johannes Dinckel, Gerhard Howick, Andreas von Meyendorf, Heinrich Thamer, Einfeltige, kurtze, warhafftige, schreckliche, unerhörte Historiae von den dreyen Wasserfluten in Phriszlandt […]. Erfurt, Georg Baumann d. Ä., 1580.

Ludwig Kohli, Handbuch einer historisch-statistisch-geographischen Beschreibung des Herzogthums Oldenburg sammt der Erbherrschaft Jever, und der beiden Fürstenthümer Lübeck und Birkenfeld. Band 1. Bremen: Verlag Wilhelm Kaiser, 1824, P. 204.

Zie ook: Gerhard Anton von Halem, Geschichte des Herzogthums Oldenburg. 2er Band. Oldenburg: Gerhard Stalling, 1795. P. 116.

Karl Eduard Försteman (ed.), Album Academiae Vitebergensis: 1502-1602. Lipsia [Leipzig]: Carl Tauchnitz, 1841. Dit is deel 1.

A.C. Duker, Gisbertus Voetius. Eerste deel. Leiden: E.J. Brill, 1897.

augustus 2019, drs. M.C. Kentie

Copyright Theo Kentie.

Geverifieerd door ExactMetrics