Bernard de Gomme en Charles II bezoeken Harwich (oktober 1668).

In september 1668 inspecteerde mijn voorouder Bernard de Gomme samen met koning Charles II de fortificaties van Portsmouth. Het verstevigen van de kustversterkingen, waarmee in 1666 al was begonnen, was extra urgent geworden na de Tocht naar Chatham een jaar eerder. Een vloot van de Republiek onder aanvoering van Michiel de Ruyter had Engeland aangevallen, kon heel ver de Medway opvaren, en een groot deel van de Engelse vloot, gelegen in Chatham, verwoesten. Het fort van Sheerness, nog in aanbouw naar een ontwerp van De Gomme, bleek geen partij voor de Hollandse mariniers. Nog voor die Raid on the Medway was men begin 1667 begonnen met het versterken en vergroten van de fortificaties van de havensteden Felixstowe en Harwich. Ook hiervoor had De Gomme de plannen gemaakt. Op 5 februari (juliaanse kalender) had hij de voortgang bekeken. De Hollandse militaire successen enkele maanden later maakten duidelijk, dat er meer moest gebeuren. En dus werd er nu serieus werk van gemaakt. Op 3 oktober 1668 inspecteerde De Gomme samen met koning Charles II het Landguard Fort in Felixstowe. De bastions waren vergroot, de aarden wallen heropgebouwd. In juli 1667 hield het fort, met een garnizoen van 400 musketiers en 100 artilleristen stand tegen een overmacht van meer dan 1500 Hollandse mariniers, die bewapend waren met kanonnen en rugdekking hadden vanuit zee. De mariniers waren op de terugreis na hun Raid. Hadden ze succes gehad, dan hadden ze ook de vloot in Felixstowe en Chatham kunnen vernietigen.

Landguard Fort in 1667.

Op 8 oktober schreef Silas Taylor, de huismeester van de het Zeemagazijn (Naval Stores) op Kings Wharf in Harwich, een uitgebreid verslag aan Samuel Pepys. Taylor, ook componist en schrijver, had de koning een jaar eerder gesmeekt hem aan te stellen als ingenieur in Virginia. Hij had zin in een mooi salaris, en wees op het feit, dat hij in Duinkerken veel van De Gomme had geleerd, zoveel zelfs, dat De Gomme jaloers was op wat hij inmiddels kon. Maar zijn sollicitatie was dus niet succesvol geweest.

Bernard de Gomme, ‘Harwitsh’. Onder zien we de ‘Yaerd’ (de werf) en de landingsplaats voor schepen.

Na Felixstowe kwamen De Gomme en de koning naar Harwich. Taylor moest de koning ontvangen, maar bij gebrek aan een geschikte boot waadde hij naar de koninklijke jachten Henrietta en Anna: de koning bood zijn hand aan voor een kus. Aan boord van beide jachten zaten heel wat hertogen, onder hen de 19-jarige Hertog van Monmouth, de oudste bastaardzoon van Charles.

Tredmolen-kraan, afkomstig van Kings Wharf in Harwich. 17e eeuw.

Taylor liet de koning de werf zien, en zijn eigen huis. Charles vond het een prachtig huis. Spontaan schonk Taylor zijn huis, met een waarde van 300 pond en vier kamers op de begane grond, aan de koning. Die werd vervolgens teruggeroeid naar de Henrietta, terwijl Monmouth bij Taylor bleef logeren.

Yacht Henrietta (toegeschreven aan Willem van de Velde de Jongere, 1679).

De Henrietta was een mede door Charles zelf ontworpen jacht met 12 kanonnen. Het schip was het enige Engelse schip, dat bij de Slag bij Kijkduin (the Battle of Texel) in 1673 tot zinken werd gebracht (afgezien van een paar branders).

Charles II was dankzij zijn verblijf in de Republiek een enorm fan van jachten geworden. De eerste jachten werden door Prins Maurits gebruikt voor oorlogshandelingen op de Vlaamse kust. Ze bleken echter ook comfortabele vervoermiddelen, zo ervoer Charles. Toen hij in mei 1660 van Breda naar Den Haag reisde om vanuit Scheveningen naar Engeland te reizen, deed hij het traject Moerdijk via Dordrecht naar Rotterdam aan boord van het Statenjacht. Het was een feestelijke reis geweest: vanaf de kant werd hij overal toegejuicht. In Rotterdam stond de Burgerwacht in harnas tot aan het nieuwe havenhoofd, samen met nog 30.000 toeschouwers.

G.J. Probst (1742-1801), Nieuwe Hoofd, Rotterdam. (Rijksmuseum)

In Delfshaven klonken saluutschoten vanaf de schepen. In Overschie, op weg naar Delft, viel Charles in slaap. In Delft stapte het gezelschap over op rijtuigen. Het gezelschap zal, zo schreven de Gecommitteerde Raden op 22 mei (gregoriaanse kalender) aan de bestuurders van het Hoogheemraadschap Delfland, zo groot zijn, dat er niet genoeg rijtuigen zijn. Daarom was het noodzakelijk om alle beschikbare trekschuiten en het jacht van het Hoogheemraadschap in gereedheid te brengen op de Delftse Zuidkolk ter hoogte van het nieuwe magazijn van de Generaliteit (nu het Arsenaal genaamd).

Op 24 mei 1660 arriveerde Charles II op het Statenjacht vanuit Moerdijk in Rotterdam. Lieve Pietersz. Verschuier, 1660-1665. Rijksmuseum

Op dit detail van bovenstaand schilderij zien we Charles II aan boord van het Statenjacht. Hij is herkenbaar aan het lange haar en de snor.

In de Republiek was grote vreugde over de Restauratie van het Engelse koningschap. De Staten-Generaal gaven koning Charles II een cadeau van 60.000 pond, plus 7500 pond voor ieder van zijn broers en nog eens 30.000 pond om in Den Haag op grote schaal afscheid te nemen: de Dutch Gift. De Stad Amsterdam schonk hem het voor de VOC gebouwde jacht Mary. De HMY Mary zonk op 25 maart 1675 op de rotsen van het eiland Anglesey. Charles werd een enorme fan van dit soort jachten. Hij liet er de 25 jaar hierna minstens 25 voor zichzelf bouwen, soms met door hem zelf voorgestelde verbeteringen. Hij vernoemde ze naar zijn familieleden, inclusief bastaardkinderen. Zo was het jacht Jamie vernoemd naar zijn in Rotterdam geboren bastaardzoon James Scott, de Hertog van Monmouth. Charles organiseerde wedstrijden tussen de jachten. Intussen werd de Engelse militaire vloot zwaar verwaarloosd.

Op 2 juni 1660 vertrok koning Charles met een enorme vloot vanaf het Scheveningse strand, ’s nachts en gadegeslagen door 50.000 toeschouwers. In het gezelschap bevond zich vast en zeker ook kwartiermeester-generaal Bernard de Gomme. Enkele maanden later, op 28 augustus, benoemde de koning hem tot chief engineer.

2 juni 1660: vertrek van Charles II van het Scheveningse strand, gadegeslagen door 50.000 mensen.

Terug naar Harwich, 1668. Op zondag 4 oktober kwam de koning weer, in zijn eentje, aan land. De Gomme wachtte hem op. Samen bekeken ze te voet de fortificaties. De Gomme liet hem de verdere plannen zien. Met een potlood en een liniaal bracht Charles enkele verbeteringen aan. Vervolgens keerde hij terug naar ‘zijn’ huis. Hij dronk er chocola. Dat was een buitengewoon hip en luxe drankje, nog niet zo lang daarvoor in Engeland geïntroduceerd: het eerste chocoladehuis in Londen werd in 1657 geopend. Vijf jaar daarvoor had kapitein James Wadsworth het boekje Chocolate, Or, an Indian Drinke gepubliceerd, een vertaling uit het Spaans. Samuel Pepys belandde op 24 april 1661, de dag na de kroning van Charles II, in een chocolate house om er zijn kater weg te drinken. In koffiehuizen werden kranten gelezen, en discussieerde men over politiek en van alles en nog wat. Chocoladehuizen hadden aanvankelijk een matige reputatie: het was iets katholieks (want ontstaan in Spanje en Frankrijk), de zeden waren er erg los, en drinkers waren modefatjes. De drank werd ook beschouwd een afrodisiacum te zijn, en daarom, zo dacht men, was Charles II een echte ‘chocoholic’. Een speciale knecht moest het drankje bereiden. Dat maakte het tot een duur drankje, zeker voor op reis. Er zal er een aan boord zijn geweest op zijn jacht Henrietta. De rest van het gezelschap dronk Canary (waarschijnlijk een zoete witte wijn afkomstig van de Canarische Eilanden, nu malmsey, zoete madeira, genaamd; zie https://collections.etoncollege.com/cheers/ ).

Na zijn chocoladedrank bezocht de koning de kerk. ’s Avonds was hij weer terug voor het diner. Hij dineerde in de grote salon, de hertogen van Monmouth en Buckingham in de logeerkamer van Monmouth, andere edelen in de kleine salon en het personeel in de gang. Na het eten kwam de Graaf van Oxford met een verzoekschrift. Twee mannen hadden uit een hulk junk gejat (junk betekent ook touw). Daarvoor waren ze ter dood veroordeeld. De koning spaarde hun leven. Ze werden vrijgelaten, maar niet nadat ze zweepslagen hadden ontvangen. Taylor was weer aan het werk op de werf, met Christopher Wren. De koning liet hem daar bedanken voor zijn gastvrijheid. Vervolgens vertrokken hij, De Gomme en de rest van het gezelschap naar Alkborough, en daarvandaan over de weg naar Ipswich. Er werd overnacht bij de Viscount van Henceford, waarna men weer terugkeerde op Audley End. Dat paleis had Charles dat jaar gekocht voor 50.000 pond,. Het lag handig voor zijn bezoeken aan een andere hobby van hem, de paardenraces in Newmarket.

Na de vrede met de Hollanders, in 1667, was de koninklijke werf in Harwich buiten gebruik gesteld. Al het personeel vertrok, op Silas Taylor na. Die had nu de tijd om een geschiedenis van Harwich te schrijven. Silas Taylor […] and Samuel Dale, The history and antiquities of Harwich and Dovercourt […]. London: C. Davis and T. Green, 1730. P. 238

Copyright Theo Kentie.

Geverifieerd door ExactMetrics