(nog in bewerking)
In februari 1894 stierf muzikant Levie Vreeland in Amsterdam (zie eerste deel). In 1897 woonde zijn weduwe Femmetje Visjager met haar vier jongste kinderen korte tijd in Den Helder en, vanaf 1 november, in Barsingerhorn, waar net als in Den Helder jaarlijks een populaire kermis plaatsvond. Daarna keerde het gezin terug naar Amsterdam, waar het op verschillende adressen woonde. In Amsterdam was de kermis na een campagne van gereformeerden en ‘volksopheffers’ al jaren eerder afgeschaft. In maart 1899 verhuisde Femmetje met haar kinderen wellicht daarom van Amsterdam naar Rotterdam. Het gezin belandde kort in het Zwaanshals, maar vond al snel een woning in het armste deel van de stad, de Zandstraatbuurt, eerst in de Zandstraat 41 (Hofstraat 1), vervolgens in de Raamstraat.
Figuur 1. Adresboek Rotterdam, 1908.
Het was de uitgaansbuurt, het barstte er van de logementen, danslokalen en cafés, en het was de rosse buurt: er werkten veel prostituees, tot 1911 legaal, toen bordelen werden verboden. De huizen waren er krotten, de armoede was er enorm, maar er woonden ook veel ‘gewone’ arbeiders- en middenstandsgezinnen. Hoewel ook in Rotterdam het voortbestaan van de kermis, ‘de pestadem der zedeloosheid’, voortdurend aan de orde werd gesteld, bestond die er nog wel.
Herman Berssenbrugge, Raamstraat, 1910. GAR.
De kans dat de drie jonge dochters in de prostitutie werkzaam waren, was wellicht niet zo groot. In de Zandstraatbuurt betekent ‘Jodenmenschen’ “zoveel als fatsoenlijk, buiten ’t lichte leven en de rooverij” (Brusse (1917), p. 69). Maar twee dochters kregen van een onbekende vader kinderen. Het is niet duidelijk hoe moeder Femmetje aan haar inkomsten kwam. Ze staat ingeschreven als ‘particuliere’. En de jongste dochter, Esther, was zangeres, en zingen en dansen behoorden tot de verleidingsmiddelen in de business. Er leefden begin 20ste eeuw nog vier andere, oudere kinderen van Femmetje, niet in Rotterdam.
Judith (1862-?).
De oudste was Judith, geboren in 1862. Zij was omstreeks 1900 weduwe geworden van Simon de Jong en op 22 mei 1901 hertrouwd met Simon Blits. Van beiden is geen overlijdensdatum te vinden. Het laatste levensteken is als ze omstreeks 1918 in Den Haag inwonen bij Judiths dochter Sophia, die in 1900 was getrouwd met pianist Meijer Frank. Sophia en Meijer waren de ouders van onder andere Henriette Frank.
Sophia heette eerst Sophia Vreeland. Ze werd later geëcht tot Sophia de Jong. Sophia en haar echtgenoot Meijer Frank werden beiden vermoord in Auschwitz. Hun dochter Henriette werd bekend als Jetty Cantor,, met de achternaam van haar eerste echtgenoot, de cellist Mozes (‘Maurice’) Cantor, met wie ze in 1924 was getrouwd. Jetty werd voor de oorlog al zeer bekend als violiste, actrice en cabaretière, ook in Duitsland. Ze trad op met het Kurhaus-cabaret van Louis Davids (geboren in de Rotterdamse Raamstraat op hetzelfde adres waar enkele decennia later haar overgrootmoeder Femmetje Vreeland met haar jongste kinderen kwam te wonen). Jetty overleefde Westerbork, waar ze optrad met het Duitstalige Gruppe Bühne Lager Westerbork. Daarin zaten Joodse beroemdheden uit de Duitse theater- en cabaretwereld als Willy Rosen, Max Ehrlich en Camilla Spira. Vervolgens belandde ze in Theresienstadt, Auschwitz en Bergen-Belsen. Ze arriveerde op 1 oktober 1944 in Auschwitz, met haar viool, maar ze speelde niet in het vrouwenorkest daar. Op 6 april 1945 vertrok vanuit Bergen-Belsen, nog geen 25 kilometer van Celle gelegen, de eerste van drie treinen met gevangenen. Theresienstadt was hier de bestemming. Waarschijnlijk zat Jetty in het tweede transport. Ze wist uit de trein te springen en werd in het Tsjechische Budweis bevrijd. Ze keerde op krukken terug in ons land, maar trad eind juli al weer op.
Op 13 april troffen Amerikaanse troepen bij Farsleben een van de treinen uit Bergen-Belsen, onbewaakt, aan. Er zaten circa 2500 gevangenen in.
In Theresienstadt had ze haar zus Lea met haar man en twee jonge dochters gezien. Lea was doof, werd opgeleid tot modiste, een opleiding die ze in 1926 op het doofstommeninstituut in Rotterdam afrondde. Ze trouwde met Philip Rimini. Het gezin Rimini-Frank kwam voor op de door Mussert persoonlijk opgestelde lijst van 64 Joden die gespaard zouden moeten worden voor deportatie.
Figuur 2. Volk en vaderland, 4-11-1933
Het ging om Joden die voor de oorlog lid waren van de NSB, waarvan Philip al vroeg lid was. Ze zouden samen met andere Joden van de Mussert-lijst worden ondergebracht in Villa Bouchina in Doetinchem, maar een van de dochters was zo ziek, dat dat werd uitgesteld, en dat uitstel werd afstel. Het gezin werd uiteindelijk afgevoerd naar Theresienstadt, waar Lea kort met haar zus Henriette werd verenigd. Lea en haar twee dochtertjes werden op 25 oktober 1944 in Auschwitz vermoord, Philip Rimini stierf op 8 maart 1945 in Buchenwald. (Chris van der Heijden, Joodse NSB’ers – De vergeten geschiedenis van Villa Bouchina in Doetinchem. 2006. Zie: https://www.tracesofwar.nl/books/153/Joodse-NSBers.htm). Sophia en Meijer Frank werden beiden in Auschwitz vermoord.
Figuur 3. Lea Frank op 10-jarige leeftijd (schilderij van André Gignac).
Salomon (1863-1921).
Salomon Vreeland was een jaar jonger, geboren in 1863. Hij was gehuwd met Fronika van Coeverden. Het echtpaar kreeg drie kinderen, van wie er twee de Holocaust overleefden. Zoon Philip werd op een onbekende plek in Midden-Europa vermoord. Salomon overleed in 1921.
David (1864-1935).
David Vreeland werd in 1864 geboren. Hij huwde Sara Morpurgo. David was onder andere pianist en kleermaker. Het echtpaar kreeg minstens 12 kinderen, van wie er zes jong overleden. Vijf kinderen en moeder Sara werden in de oorlog vermoord, alleen zoon Levie overleefde de Holocaust. David overleed in 1935.
Izak (1867-1942).
Izak Vreeland uit 1867 huwde Mina Ossendrijver. Na haar overlijden trouwde hij met Rebekka van Coevorden. Met Mina kreeg hij 9 kinderen. Twee stierven er jong, de andere zeven werden allemaal in de oorlog vermoord. Izak zelf werd in 1942 in Auschwitz vermoord, zijn tweede vrouw Rebekka stierf in 1941 in Amsterdam. Rebekka van Coevorden was in Coevorden geboren, en had met haar eerste man Mozes Aardewerk ten minste 13 kinderen. Vier van hen werden in de oorlog vermoord, twee overleefden de Holocaust. Izak was onder andere, in Amsterdam, marktkoopman.
Figuur 4. Marktkaart Izak Vreeland
Moeder Femmetje en haar vier jongste kinderen kwamen omstreeks 1904 te wonen in de Rotterdamse Raamstraat op nummer 37, op het adres waar Louis Davids zestien jaar eerder was geboren. Op dat adres bevond zich een logement en er zat een proeflokaal, met iedere avond pianomuziek en voordrachten. Het wisselde vaak van eigenaar. Trad jongste dochter Esther, die bij de geboorte van haar eerste dochter van beroep zangeres was, daar op?
Figuur 5. Rotterdamsch Nieuwsblad, 9 april 1900.
In dezelfde Raamstraat was tachtig jaar eerder, in 1824, het eerste, buitenechtelijke, kind van Femmetjes schoonvader David Isaac Vreeland geboren. In die Raamstraat woonde ook de broer van Joseph de Bok, met wie haar schoonmoeder Judik Kruijer was hertrouwd. Juda de Bok was geboren in Vianen, maar vestigde zich in 1858 in Rotterdam, waar hij op vele adressen in het armste deel van het centrum woonde tot aan zijn dood in 1909. Een keer staat hij vermeld als slachter (in 1881 had hij kort een slagerij in de Aert van Nesstraat), een keer als muzikant. En hij had enige tijd een fotokiosk op de kermis. Maar meestal staat hij vermeld als koopman. Hij nam in 1892 het Oude Zuurhuis in de Raamstraat op nummer 33 over en verkocht naast ingelegde groenten en zuren ook eieren en gebakken vis. Deed hij dat tot 1901, toen de winkel ter overname werd aangeboden?
Jacob (1878-1942).
Jacob Vreeland, geboren in 1878, bleef ongehuwd. Hij was los werkman. In Rotterdam woonde hij op een groot aantal adressen, ook enige tijd ten huize van zus Esther en haar man. Hij woonde op 14 mei 1940 in de Sint Jacobstraat 28. Na het bombardement kwam hij terecht in de Waalstraat 32 in Den Haag, bedoeld voor alleenstaande mannen, en van 25 november dat jaar tot 16 oktober 1941 in een noodopvang aan de Slachthuisweg 4-2 in Hoek van Holland, het oude slachthuis Vianda, waar voor de oorlog onder abominabele omstandigheden Joodse vluchtelingen waren ondergebracht (net voor de oorlog werden de meesten ondergebracht in vluchtelingenkamp Westerbork), en dat in mei 1942 fungeerde als verzamelplaats van opgepakte Joden op weg naar kamp Amersfoort. Na de oorlog was kamp Vianda interneringskamp voor NSB’ers. In 1942 woonde Jacob op de Turfmarkt 55 te Gouda. Daar werd hij eind september 1942 opgepakt en afgevoerd naar Westerbork. Hij moet vrijwel direct op transport naar Auschwitz zijn gezet. Daar werd hij op 1 oktober 1942 vermoord.
Figuur 6. Slachthuis Vianda in Hoek van Holland
Rosetta (1882-1942).
Rosetta Vreeland uit 1882 kreeg in 1911 in Rotterdam een dochter, die niet ouder dan vijf maanden werd. Vervolgens huwde ze met Belg Joseph Edouard Basilide, met wie ze wellicht eind 1912 naar Antwerpen trok. In Luik kregen ze samen dochter Irene Maria. Een volgend kind van Rosetta, met de achternaam Vreeland, werd dood geboren in Rotterdam, van Joseph is dan geen sprake meer. Ze werd huishoudster, en was dat geregeld bij het rondtrekkende artiestengezin van haar nichtje Sophia Frank-de Jong. Haar dochter Irene Maria Basilide wordt op een genealogische site pleegkind van Meijer Frank en Sophia de Jong genoemd. Ik denk, dat dat niet klopt: moeder Rosetta was er ook nog. Rosetta werd op 21 september 1942 in Auschwitz vermoord.
Alida (1883-1957).
Alida Vreeland, geboren in 1883, trouwde in 1906 in Rotterdam met de Deen Christian Waldemar Winther. Ze kreeg daardoor de Deense nationaliteit. Het echtpaar kreeg twee dochters, Marie Charlotte en Emmij Sigrid Alida, en een zoon: Waldemar Julius. Emmij huwde in 1930 in Antwerpen met de uit Delft afkomstige Isaak de Groot. Ze kregen in Deurne twee dochters, Henriette en Alida. In 1942 werden moeder en dochtertjes in Auschwitz vermoord. Isaac werd twee jaar later in Auschwitz vermoord.
Figuur 7. Emmij de Groot-Winther
Van Marie Charlotte is alleen maar terug te vinden, dat ze op enig moment voor 1915, dus met haar ouders, naar Antwerpen vertrok. Waldemar verhuisde van Antwerpen naar Amsterdam, en verloor daarnaast zijn Deense nationaliteit. Hij trouwde met Jansje Papegaai. Ze kregen een zoon, Christian Waldemar. Het gezin overleefde de oorlog en emigreerde in 1956 naar Grand Rapids in de Verenigde Staten. Zie een verslagje van de kleindochter Lauren Winther over haar ‘opa’ Christian.
Alida scheidde in 1937 in het Britse Leeds van haar Deense echtgenoot. Ze trouwde in 1938 met Christiaan van den Buusse. Diens dochter Maria was een jaar eerder met Karl Stahl getrouwd, de oudste zoon van Esther Vreeland. Maria had dus een schoonmoeder en een stiefmoeder Vreeland, zusters. Alida overleefde de oorlog.
Esther (1886-1953).
De jongste dochter van Levie Vreeland en Femmetje Visjager was Esther, geboren op 8 maart 1886, meer dan 23 jaar na haar oudste zus Judith. Esther werd zangeres, en kreeg net als haar oudste zus een dochter van wie de vader niet bekend is, Sophie (Fiep) geheten. Er volgden nog twee ‘vaderloze’ kinderen: Karel in 1911, die binnen een jaar overleed, Louise Charlotte in 1912. Ook Karolina Elisabeth kwam nog voor haar huwelijk met de Duitse matroos Heinrich Karl Hermann Konrad Gottfried Stahl ter wereld. Gezien haar voornaam lijkt Karl Stahl de vader te zijn. Ze stierf nog voor dat huwelijk in oktober 1913 plaatsvond. Maar Karl erkende haar postuum en de twee andere dochters van Esther, die dus voortaan de achternaam Stahl droegen. Er was nog een consequentie: ze werden, net als hun moeder, Duits.
Het echtpaar kreeg nog een aantal kinderen. Eind maart 1915 werd Karl Heinrich geboren. In 1917 kwam Frieda Mathilde ter wereld, drie jaar later gevolgd door Waldemar Friedrich Heinrich, die in 1926 overleed. In 1921 werd Herbert Heinrich Jacques geboren, in 1923 Henriette Elisabeth, in 1926 Heinrich Wilhelm Adriaan, en in 1928 een naamloos doodgeboren kind. Als de oorlog uitbreekt, zijn er dus zes kinderen. Oudste zoon Karl huwde op 7 juli 1937 met Maria van den Buuse. Het jonge echtpaar ging in dezelfde straat als zijn ouders wonen, de Lijnbaanstraat. Een jaar later trouwde Maria’s vader dus met Alida Vreeland, de zus van haar schoonmoeder. Zoon Herbert zat in het laatste jaar van de oorlog met mijn vader in het tuchthuis van Celle. Net als mijn vader werd hij op 11 april 1945 bevrijd uit de gevangenis in Wolfenbüttel. Op 2 juli 1947 trouwde hij in Rotterdam met Betje Wijnberg. Haar ouders en enige broer werden in de oorlog vermoord. Herbert kreeg in 1948 een dochter, Esther. Op 16 april 1981 overleed Herbert in Rotterdam.
Stuur je reactie!