I. De van ouds vermaarde Louis Vreeland.

Het kermisorkestje van Levie Vreeland en Femmetje Visjager.

Op het internet kan je een schilderij vinden van het 19e-eeuwse Joodse echtpaar Levie Vreeland en Femmetje Visjager, gemaakt door een nazaat. Ik vind het een ontroerend schilderij, maar het moet volledig aan de verbeelding van de maker zijn ontsproten. Het bijschrijft luidde aanvankelijk: “Mijn overgrootouders, Femmetje Visjager en Levie Vreeland in het Amsterdamse ghetto rond 1900”. Harde feiten uit de archieven staan soms de verbeelding in de weg. In 1900 was Levie al zes jaar dood. En in dat jaar woonde weduwe Visjager in Rotterdam, dus niet in Amsterdam. Maar als je je probeert in te leven in mensen die nauwelijks sporen hebben nagelaten, moet je het natuurlijk vaak doen met je verbeeldingskracht.

In Jaap Cohens proefschrift over de Portugees-Joodse familie d’Oliveira vinden we wat informatie over de familie Vreeland. Marianna Vreeland, een zus van Levie, die trouwde met Jacob Jessurun d’Oliveira, kon niet schrijven, “wat erop duidt dat ze uit een arm milieu afkomstig was”. Stiefzuster Rebecca de Bok speelde in het rondtrekkende kermisgezelschap van Jacob, de ‘Familie Oliveira’ genaamd. Ook twee broers zouden muzikanten zijn.

Je verwacht van deze straatarme rondtrekkende analfabete kermisfamilie weinig andere sporen terug te vinden. Maar dat blijkt mee te vallen. Steeds meer genealogische gegevens komen online beschikbaar. En met behulp daarvan was het mogelijk een deel van de geschiedenis van de familie Vreeland, en in het bijzonder van Levie en Femmetje, de grootouders van Herbert Stahl, te reconstrueren. Je komt dankzij de archieven meer te weten over waar ze woonden, dat ze rondtrokken, welke kinderen ze kregen. Je ontdekt dat beiden muzikant waren. Maar ook dan heb je net als de schilder veel verbeelding nodig om je enige voorstelling te kunnen maken van hun leven.

Een andere bron vormt Delpher, waarin meer dan 110 miljoen krantenpagina’s gedigitaliseerd zijn te raadplegen. En ook daar vinden we sporen van de rondtrekkende kermismuzikanten Vreeland terug. Ze traden overal in het land op in koffiehuizen en cafés als er ergens kermis was, zo blijkt uit krantenadvertenties. En ze hielden dat heel wat langer vol dan Jacob d’Oliveira.

Dankzij die advertenties weten we ook, dat het gezelschap van Levie en Femmetje niet alleen muziek maakte, maar ook voor ‘Hollandsche komiekzang’ zorgde, soms in kostuum. Het zorgde voor ‘komieke scènes’ of voordrachten. Je kon op de muziek dansen. Het orkestje bestond in 1880 uit drie dames en vier heren. In 1873 bestond het gezelschap uit het echtpaar en twee van hun kinderen, 8 en 9 jaar oud. Dat waren dan hun oudste kinderen Judith en Salomon. Maar op welke instrumenten speelden ze, wat zongen ze, welke grappen maakten ze, wat droegen ze voor? Veel is er niet overgeleverd over deze vorm van volkscultuur.

Dan stuiten we op een advertentie met illustratie in de Hoornsche Courant van 7 augustus 1881. Tijdens de kermis zal in café de Morgenster ‘groot muziek’ zijn met Hollandsche komiekzang in kostuum en dansmuziek. Dat alles wordt verzorgd door ‘de vermaarde familie Louis Vreeland’. Louis is niemand minder dan Levie (Femmetje heette oorspronkelijk ‘Vrouwtje’). Hoewel er al modernere druktechnieken waren, lijkt de illustratie een houtgravure te zijn. Ik denk, dat die houtgravure door Levie Vreeland zelf werd aangeleverd. Krantenadvertenties waren vast en zeker niet de enige vorm van reclame voor hun optredens. Ik vermoed, dat het veel gebruikelijker was om pamfletten te laten drukken en die dan op straat uit te delen. Die pamfletten werden logischerwijs pas gedrukt als Levie Vreeland en zijn artiesten waren gearriveerd in het stadje of de stad waar ze zouden optreden. Wellicht was de drukker ook de drukker van de lokale krant, waarin de advertenties werden geplaatst. Voor de illustratie had Levie, zo stel ik me voor, al eerder het houtblokje bij een houtsnijder laten maken. En dus wordt hier het gezelschap van Levie/Louis afgebeeld.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is Hoornsche-Courant-7-8-1881.jpg

Met een plaatje bereik je ook de mensen die niet konden lezen. Levie en Femmetje waren zelf beiden analfabeet, dus snapten ze het belang daarvan. De gravure oogt simpel, maar geeft toch veel informatie. We zien dat er links gedanst wordt. Rechts achter zien we het orkestje achter een soort tafel. De meest linkse persoon blaast op een trompet. Naast hem lijkt een vrouw te staan. Zij bespeelt een viool. Daarnaast speelt iemand op een trekharmonica. Helemaal rechts zien we waarschijnlijk een gitarist. Ik denk dat ook de man en de vrouw rechts voor (ze zitten niet aan een tafeltje) tot het gezelschap behoren. Zij verzorgden dan de komiekzang en de komische scènes.

Hoe de muziek klonk en wat ze speelden, zullen we wel niet te weten komen. En veel komiekzangen of komische voordrachten lijken er niet bewaard te zijn. Maar er is wel wat. Uit het boekje De Komiekzanger:

Een man komt dronken thuis, slaat de boel aan stuk,

Zijn vrouw begint te jammeren, wat een bitter ongeluk,

De man zegt: Vrouw vergeef me, en geef me een zoen,

En om alles te herstellen moet je dit nog doen.

Gaat dan naar de Bazar,

Voor dertig centen maar,

Koopt men een huishouden bij elkaar,

Zelf[s] echt Fransch porselein,

Wat kan nog beter zijn,

Daarom naar de Bazar,

Voor dertig centen maar.

Een bewaard gebleven komische scène gaat over Leip de marskramer. Het verhaal is niet helemaal vrij van Joodse stereotyperingen, maar het is zeker niet antisemitisch. Een Joodse komiek zou het prima hebben kunnen schrijven en/of voordragen. Leip gaat met zijn handeltje eerst naar Londen, dan naar Parijs en tot slot naar Berlijn. Hij maakt er kleine avontuurtjes mee. Het is een verhaaltje, maar onderbroken door enkele rijmende coupletten.

Berlijn toe, Berlijn toe,

Dat was nu Leipjes woord

Heel deftig, heel deftig,

Ben ik er heen gespoord.

Ik reisde an de derde klas

En ‘k meende dat ik Rotschild was,

Semaaie, O! sjorem

Hoe snel toch liep die trein.

In Berlijn wordt hij opgepakt, omdat ze hem verwarren met Kulleman “die an Pischmarck geschoten had”. Een vergissing, blijkt al snel, maar Leip snapt dat hij beter weer snel naar Rachel en zijn zeven jongens in Amsterdam terug gaat: “Oost west, ’t Huis best.”

Om de een of andere reden wordt deze vorm van volksvermaak, bestaande uit muziek, komische sketches en liederen, en liedjes die over actuele gebeurtenissen gingen, niet gerekend tot de voorloper van het Nederlandse cabaret of als onderdeel van de geschiedenis van de kleinkunst. Kennelijk zijn kermissen, koffiehuizen en cafés te volks, niet ‘Frans’ genoeg. De familie Vreeland zorgt echter voor een directe link naar het 20stee-euwse cabaret. Weduwe Femmetje Visjager vestigt zich in 1899 in Rotterdam. Ze komt uiteindelijk te wonen in de Raamstraat. Op nummer 9 woont in 1900 Louis Hartlooper, dan nog ‘artist’, komiekzanger van beroep, maar beroemd geworden als film-explicateur. Visjager en haar vier jongste kinderen vestigen zich op nummer 37. Daar werd Louis Davids geboren, “acteur, cabaretier, zanger en revueartiest, een van de grootste namen van de Nederlandse kleinkunst”, volgens Wikipedia. Een van zijn hoogtepunten bereikte hij met het Kurhaus-cabaret. Het zou vooral een cabaretrevue zijn geweest: zang en conférences afgewisseld door revuesketches. Hij liet heel veel gastartiesten optreden, onder wie Jetty Cantor. Jetty Cantor was de dochter van Sophia de Jong. Die heette de eerste jaren van haar leven Sophia Vreeland, en staat in Amsterdamse archieven genoteerd als dochter van Levie Vreeland en Femmetje Visjager, maar ze was een kleindochter. Jetty was dus een achterkleindochter van Levie en Femmetje. Jetty trad op als violiste, zangeres, cabaretière met komische sketches. Dat was niet veel anders dan wat haar voorouders voor de kost deden. Maar die traden op in rokerige kroegen tijdens kermissen. Jetty maakte deel uit van het Duitstalige cabaret in kamp Westerbork, de ‘Gruppe Bühne Lager Westerbork‘, met daarin beroemde Duitse Joodse cabaretiers als Willy Rosen en Max Ehrlich. Ze trad direct na de oorlog op in het Concertgebouw, eind juli 1945, nog op krukken nadat ze haar beide benen brak toen ze uit de trein was gesprongen die haar van Bergen-Belsen naar Theresienstadt vervoerde. Daar werden op dat moment nieuwe gaskamers gebouwd, omdat Auschwitz, waar Jetty eerder zat en waar haar ouders en zus werden vermoord, inmiddels was bevrijd. In het Concertgebouw werd ze begeleid door de band van de Prinses Irenebrigade. Familieleden om met haar op te treden, waren er nauwelijks meer.

De Waarheid, 25-7-1945.

——————-

Hoornsche Courant, 7 augustius 1881.

Jaap Cohen, De onontkoombare afkomst van Eli d’Oliveira; een Portugees-Joodse familiegeschiedenis. Amsterdam/Antwerpen: Em. Querido, 2015.

De komiekzanger; keur van chansonetten. Amsterdam: F.W. Vislaake, z.j.

Wederwaardigheden van Leip de Marskramer; komieke scène. Amsterdam: F.W. Vislaake, z.j.

© Theo Kentie, oktober 2021

Copyright Theo Kentie.

Geverifieerd door ExactMetrics