Sir Bernard de Gomme en Adriaan Beverland.

April 2023. Hier wordt nog gewerkt.

In 1688 bezochten Maria Boenders en Adriaen Huijser het sterfhuis van Maria’s oom in Londen. Die oom was Bernard de Gomme, drie jaar eerder overleden. Maria en Adriaen zijn voorouders van mij, negen generaties terug. Adriaens grootvader was overigens Leendert Huijser, geboren in Ridderkerk in 1603. En ja, deze voorouder is ook de voorouder van die andere Leendert Huijzer uit Ridderkerk, die we kennen als Lee Towers.

Maria’s moeder was Kathalijne (Catharina) de Gom(me). Zij werd in 1627 in Fort Liefkenshoek geboren en trouwde in 1653 in Woensdrecht met aannemer en vrijschipper Aernout Boender(s). Haar vader was Pieter de Gomme, die als commies van de vivres en de ammunitiën de beheerder was van fort Liefkenshoek en het aan de andere kant van de Schelde gelegen fort Lillo. Die forten liggen nu in België, maar waren toen Nederlandse voorposten aan het front tussen de Spaanse Nederlanden en de Republiek. In 1641 werd Pieter overigens ontslagen vanwege fraude. De De Gommes kwamen waarschijnlijk uit Terneuzen, waar Bernard naar eigen zeggen werd geboren. Pieter de Gomme en diens vader Bernard pachtten daar de Stadskorenmolen op het oostelijk bolwerk. Die molen was daar in 1593 gebouwd ter vervanging van de door de Watergeuzen in 1574 verwoeste molen. Pas in 1853 werd de molen vervangen door een stenen exemplaar.

Pieters zoon en dus de broer van Kathalijne was Bernard de Gomme. Hij en diens stiefzoon Adriaan Beverland hebben heel veel sporen nagelaten. De Gomme wordt gezien als de belangrijkste Britse militaire ingenieur van de 17e eeuw. Beverland was volgens latere auteurs de grootste libertijn van die eeuw. Beiden rekenden wetenschappers, prinsen en koningen tot hun vrienden en kennissen. Over Beverland zijn recent twee proefschriften verschenen. De Gomme was op geheel andere terreinen actief, maar ook aan hem zou iemand eens een serieuze studie moeten wijden. Om te beginnen: wie was Sir Bernard de Gomme?

Adriaen Huijser, geboren in Hendrik-Ido-Ambacht, maar opgegroeid in fort Lillo, was aannemer van rijshoutwerken en schipper. Hij liet weinig sporen na behalve wat genealogische en notariële gegevens. Hij en echtgenote Maria gingen in 1688 wellicht naar Londen om een deel van de nalatenschap van oom Bernard op te eisen. Of ze daarin geslaagd zijn, weten we niet. Wel weten we dat De Gomme, die op 23 november 1685 was overleden, geld naliet aan de Nederlandse kerk in Londen en aan het Christ’s Hospital, een nog steeds bestaande kostschool in Londen. Bernards stiefzoon Adriaan Beverland ontving daarnaast in 1686 2000 pond, zo’n 20.000 toenmalige guldens, dik 260.000 moderne euro’s.

Bernard werd circa 1620 in Terneuzen geboren. In april 1634 verzocht vader Pieter aan de Gecommitteerde Raden van Zeeland om zoonlief, die op dat moment in Frankrijk verbleef, op de monsterrol van Jacques de Chantraines dict Broucqsaul, commandeur van Fort Sint Anna, te zetten. Hij was dus 14 jaar toen hij in dienst kwam van het Staatse leger. In 1637 werd Bernard benoemd tot landmeter van het gewest Zeeland. In april 1638 ging hij toezien op de aanleg van de buitengracht van fort Lillo: aannemer noch arbeiders bleken het bestek te kunnen lezen. Een maand eerder had vader Pieter het schapenhok op de schor achter Lillo al moeten afbreken: die zal hinderlijk in het schootsveld hebben gestaan: het was immers het front tussen de Spaanse en de Staatse troepen.

Dankzij de Nederlandse forten Lillo en Liefkenshoek aan de Schelde kon Antwerpen afgesloten worden van de zee. De stad was al veel niet-katholieke inwoners verloren door de Spaanse verovering in 1585. Door de afsluiting raakte de stad haar leidende positie in de handel kwijt. Veel Antwerpenaren emigreerden naar vooral Middelburg, Leiden en Amsterdam. Amsterdam kon dankzij de handelscontacten en de rijkdom van de Vlamingen de koppositie als handelsstad overnemen, terwijl Leiden het centrum van de lakenindustrie werd.

Het lijkt erop, dat Bernard in 1639 mee ging met de veldtocht van Frederik Hendrik van Zeeuws-Vlaanderen naar Rijnberk (Rheinberg). Een van zijn tekeningen, aanwezig in de British Library, betreft de stellingen rondom Rijnberk. Rijnberk, lang een Spaanse enclave in het land van Kleef, was zes jaar eerder, in 1633, door Frederik Hendrik ‘de Stedendwinger’ veroverd. Hoewel Bernards latere maatje Prins Rupert daar als veertienjarige kindsoldaat bij was, lijkt de aanwezigheid van de nog iets jongere De Gomme zeer onwaarschijnlijk. In 1639 is hij nog tiener, maar wel landmeter met militaire en bouwkundige ervaring. Of ook andere tekeningen gemaakt zijn tijdens die veldtocht, is niet duidelijk.

In 1641 diende Bernard in de compagnie van de uit Engeland afkomstige kapitein Campe. Hij kreeg toen de opdracht om zich als ‘extra-ordinair’ ingenieur bij het leger te voegen. Bracht hij toen forten en fortificaties of plannen voor aanpassingen daaraan in kaart? De tekeningen werden door stiefzoon Adriaan Beverland geërfd, waarna ze wellicht in handen kwamen van superverzamelaar Hans Sloane, wiens boekenverzameling de basis zou gaan vormen voor de British Library. Daar dus bevinden zich de tekeningen nu ook. Ik weet niet, welke ontwerpen daadwerkelijk zijn gerealiseerd, en of daar nog iets van over is. In ons land is nauwelijks geschreven over Bernard de Gomme. Hier is slechts één tekening van hem te vinden, een kaart van het front tussen Spaanse en Staatse troepen bij fort Sint-Job en de Zoutevaart en de Zoetevaart. Deze vaarten zijn later vergraven tot de Damsevaart. Alleen de contouren van het fort zijn nog te zien in het landschap, in België niet ver van de grens, enkele kilometers ten zuidwesten van Sluis. Bij een bombardement van Middelburg in mei 1940 ging een verzameling kaarten van de hand van De Gomme verloren.

Fort Liefkenshoek en fort Lillo.

Kaart van de werken bij fort Sint-Job. Bernard de Gomme, 1640 (Zeeuws Archief). Op de kaart de Staatse en Spaanse posities en enkele verbrande huizen.

In dienst van koning Charles I.

In het Staatse leger diende toen dus ook de ongeveer even oude Prins Rupert van de Rijn (Ruprecht van de Palts, prins Robbert), achterkleinzoon van Willem van Oranje. Rupert groeide op in Den Haag en Leiden. Hij trad op zijn 13e of 14e jaar in dienst van het Staatse leger onder bevel van Frederik Hendrik. Rupert was onder andere aanwezig bij het Beleg van Breda van 1637. Hij en Bernard de Gomme moeten in deze tijd maatjes zijn geworden. Wanneer en waar dat gebeurde, is niet bekend. Rupert was ook de neef van koning Charles I van Engeland. Die was in conflict gekomen met het parlement onder leiding van de puriteinse fanaticus Oliver Cromwell, wat leidde tot de Engelse Burgeroorlog, en uiteindelijk tot het uitroepen van de Republiek en de onthoofding van Charles I. Rupert was een echte vechtersbaas, die ook had gevochten voor de Franse koning Louis XIV. Nu besloot hij zijn Engelse neef bij te staan en hij nam De Gomme mee naar Engeland. Deze werd daar in 1642 benoemd tot ingenieur en kwartiermeester-generaal, een functie die hij bekleedde tot 1646. Weer ontwierp hij forten en fortificaties en hij werd belast met munitie en bewapening. Koning Charles I ridderde hem voor zijn werk, zodat hij voortaan als Sir Bernard de Gomme door het leven ging. Zijn ontwerp van versterkingen en een kasteel in Liverpool uit 1644 zijn bewaard gebleven en bevinden zich in het British Museum.

Tussen 1642 en 1645 was De Gomme in Oxford, waar Charles I zich aan het begin van de burgeroorlog met zijn hof en leger had teruggetrokken en verschanst. Magdalen College werd het militaire hoofdkwartier en het munitiedepot.

Kaart van Noord-Oost Oxford met Magdalen College en The Grove (1644) van Bernard de Gomme. In het midden Dovers Speare. Bodleian Library MS. Top. Oxon b. 167

Op de daarbij behorende The Grove werden smederijen en gieterijen geïnstalleerd, wellicht onder toezicht van De Gomme. Hij zorgde zeker voor de fortificaties, waaronder Dovers Pier (ook wel Dovers Speare), een vooruitgeschoven bastion, vernoemd naar Henry Cary, de eerste Graaf van Dover[i].

De royalistische legers van de koning en Prins Rupert konden niet op tegen de New Model Army van de parlementariërs onder leiding van Cromwell en John Pym. De Slag bij Naseby op 14 juni 1645 was het militaire einde voor de royalisten. De koning verschanste zich in Oxford, dat belegerd werd door de parlementariërs. Charles ontsnapte uit de stad, verkleed als bediende. Hij gaf zich over aan een Schotse legereenheid. Die Schotten leverden de koning na lange onderhandelingen uit voor het enorme bedrag van 100.000 pond. Charles I werd gevangen genomen en uiteindelijk, in 1649, onthoofd. Zijn zoon Charles II ging in ballingschap.


[i] John Steane, ‘The grounds of Magdalen College 1480-1880’. In: Oxoniensia. Vol. 63 (1998), p. 109-104.

Terug naar de Republiek.

Bernard de Gomme

De Gomme en Prins Rupert kregen samen een vrijgeleide uit Oxford. In 1646 keerden ze terug in de Republiek. De Gomme ging waarschijnlijk aan de slag als civiel ingenieur. Hij ontwierp polders in Vlaanderen maar werd in 1649 weer tot kwartier-meester van alle Engelse en Waalse troepen benoemd, nu door de toekomstige Britse koning Charles II. Dat gebeurtde in Breda, waar Charles zich toen als balling bevond. In 1654 trouwde Bernard in Middelburg met Catharina van Deynse, weduwe van Johannes Beverland.

Ontwerp of herontwerp voor fort Lillo, door Bernhard de Gomme (British Library).

Catharina was de dochter van de Veerse dominee Gideon van Deynse en de kleindochter van beeldenstormer en watergeuskapitein Bernhard van Deynse, heer van Herzelaer en Haesdonck. Deze Bernhard van Deynse was erbij, toen op 25 en 26 augustus 1566 (twee weken na het begin van de beeldenstorm in de Lage Landen) in de kerken van de Vlaamse stadjes Axel en Hulst na de preek de beelden werden gesloopt. Later veroverde hij met bewapende burgers uit Gent het stadje Hulst. Bernard de Gomme en Catharina kregen samen dochter Anna. Catharina had al drie zonen, onder wie de latere classicus en jurist Adriaan (Hadriaan) Beverland.

De Gomme, Fortificatie van Plymouth.

In dienst van koning Charles II.

Bernard de Gomme keerde na de Restauratie weer terug naar Londen. Na het overlijden van Cromwell was Charles II door een delegatie met onder andere Samuel Pepys overgehaald vanuit Scheveningen naar Engeland terug te keren. Op 29 mei 1660 arriveerde hij in Londen, waar hij als koning vooral aan de slag ging met allerlei actrices, kunstenaressen en andere schoonheden, en het verwekken van een groot aantal kinderen bij weer andere maitresses. En hij vocht het een en ander uit met de Republiek. In de Tweede Engelse Oorlog veroverden de Engelsen Nieuw Amsterdam, maar die oorlog eindigde met de voor de Engelsen dramatisch verlopen tocht naar Chatham. Bij die tocht naar Chatham werd het nog in aanbouw zijnde fort Sheerness verwoest. Het fort was ontworpen door De Gomme. Het werd nauwelijks verdedigd door wat Schotse soldaten, van wie enkelen overliepen naar de Nederlanders. Het is heel wel mogelijk, dat een van hen Alexander Kenti was, stamvader van de Nederlandse Kentie-familie.

Enige overblijfsel van het door De Gomme ontworpen fort Sheerness. Zie hier.

De Gomme was door Charles benoemd tot hoofdingenieur van alle fortificaties en koninklijke kastelen in Engeland (Chief Royal Engineer). Hij legde de fortificaties van Duinkerken aan, en het Tilbury Fort, kwam met plannen voor de fortificatie van Dublin en bracht de Kanaaleilanden in kaart.

Sir Bernard de Gomme en Thomas Phillips, Guernsey (1680). Royal Museums Greenwich

In maart 1667 gaf hij adviezen over versterkingen voor de Medway, Portsmouth en Harwich. Nadat Michiel de Ruyter onder andere het fort van Sheerness had verwoest, werd De Gomme belast met het herstel en de aanleg van betere fortificaties. In 1683 werd de Board of Ordnance gemoderniseerd en gerationaliseerd. De zorg voor munitie, materieel, forten en fortificaties miltaire cartografie en andere ondersteunende diensten was een oude maar chaotisch georganiseerde militaire taak. De eerste Chief Engineer van deze nieuwe dienst, gevestigd in de Tower of London, werd Bernard de Gomme. Hij was het niet lang: op 23 november 1685 stierf hij in Londen. Hij werd begraven in de kapel van de Tower. Bron: W.A. Seymour (ed.)., A history of the ordnance survey. Folkestone: Wm Dawson & Sons, 1980. P. 3.

Stiefzoon Adriaan Beverland.

De stiefzoon van Bernard was Adriaan (ook: Hadriaan / Hadrianus) Beverland. Nog steeds hebben wetenschappers belangstelling voor hem. ‘Erudiet pornograaf’ noemt Wiep van Bunge hem, maar dat is klinkklare onzin. Anderen zien in hem een erudiet en eminent classicus, een atheïst, een libertijn, een verzamelaar, een kunstdealer, een radicaal filosoof. Een noemt hem een ontspoorde gek, maar ook dat is onzin. In 2019 publiceerde Karen Hollewand een studie over hem, nadat ze drie jaar eerder op hem in Oxford gepromoveerd was. In 2022 organiseerde de Vrije Universiteit Brussel een studiedag over Beverland, die, als “merkwaardigste zeventiende-eeuwse ‘spinozist’”, als een der eersten resoluut koos voor het atheïsme in de moderne betekenis. In hetzelfde jaar publiceerde Joyce Zelen een kunsthistorische studie van zijn Londense jaren, gebaseerd op haar doctoraalscriptie uit 2019.

Beverland werd in 1650 in Middelburg geboren. Hij beweerde ‘uit edel bloed’ af te stammen (zijn wapen had dit als motto: Generoso sanguine parta). Toen hij een jaar lang doorbracht in de Bodleian Library in Oxford, zette hij ‘Dominus Zelandiae’ (heer van/uit Zeeland) achter zijn naam in het gastenboek. Over zijn vader is niet heel veel bekend. Die werkte als militair in fort Lillo (in Vlaanderen), was gehuwd met Catharina van Deynse, had drie zonen en liet een forse erfenis na. Toen Adriaan meerderjarig werd (op zijn 25ste), kon hij met de 2225 Pond Sterling jarenlang studeren en een forse bibliotheek aanschaffen. Zelf noemt hij overigens andere getallen, als hij in 1709 de balans opmaakt. Hij erfde in 1676 van zijn vader en moeder land, aandelen en onroerend goed ter waarde van 2160 pond. In Holland gaf hij het grootste deel binnen vier jaar uit. Toen hij in Londen aankwam had hij nog 500 pond aan geld en 300 pond aan boeken over. Hij erfde ook van zijn stiefvader: in 1686 ontving hij 2000 pond. Voor 725 pond kocht hij toen lijfrenten bij de markies van Halifax en bij de nationale schatkist. Dat belegde bedrag leverde hem tot 1709 1448 pond aan rente op. Hij ontving ook nog legaten van de graaf van Carbery en van zijn broer, twee keer honderd pond. Al dat geld, in totaal 3823 pond, jaagde hij er doorheen. Hij moest uiteindelijk van een uitkering van zijn lijfrenten leven, een jaarlijks bedrag van 78 pond.  Wat een pond van toen nu waard is, is niet zo eenduidig te zeggen. De inkomenswaarde van 1000 pond in 1700 is 2.780.000,- pond nu .

Zijn vader was al in 1654 gestorven, en had kennelijk ook voldoende geld nagelaten voor een gedegen opleiding van zijn drie zonen aan de Latijnse school van Middelburg, waar dominee Pieter Coorne ze onder zijn hoede nam. In 1669 schreef Adriaan zich in als student in de letteren en de wijsbegeerte aan de Universiteit van Franeker, waar hij inwoonde bij de strenge hoogleraar in de theologie Nicolaus Arnoldus.

Adriaans moeder, Catharina van Deynse, hertrouwde met Bernard de Gomme en verhuisde met haar nieuwe man, maar zonder haar zonen, in 1660 naar Londen. Adriaan studeerde (dankzij zijn riante erfenis) in Franeker, Leiden, Utrecht en Oxford. Hij promoveerde als jurist in 1677 in Utrecht. Als student al publiceerde Adriaan een studie, die tot vandaag de dag nagalmt.

Adriaans broer Johannes werd dominee. Hij zou in 1660 in Leiden gepromoveerd zijn. Hij werd dominee in Great Yarmouth, waar vanwege de vele Nederlandse immigranten een Nederlandse kerk was. Later was hij dominee in Waterlandskerkje, waarna hij weer naar Engeland vertrok. Er zijn vier brieven van Adrianus aan zijn broer bewaard gebleven, verstuurd vanuit de gevangenis waarin Adrianus in 1679 zat in afwachting van zijn rechtzaak bij de Universiteit van Leiden. Hij nam ze op in zijn brievenbundel H[adrianus] B[everlandus], ‘Epistolae Tullianae Leydae conscriptae anno 1679Deo Tardipedi sacratae sunto. 

Zie: Epistolae Tullianae; Brieven van Hadriaan Beverland; (1650-1716) door Dr. Rudolf De Smet.

Johannes vertaalde in 1679 een boek over de inwijding van de kerk in het Engelse Flixton, decennia eerder geschreven door John Brinsley: J.B., ecclest. in Waterland, De heerlijkheyt van den tempel: geopent in een predicatie op het inwiën ofte herstellen van de parochie-kerk van Flirton [lees: Flixton] in ‘t Eylant van Lovinglant, in de provincie van Suffolke, zijnde zomtijds de moeder-kerk vande Oost-Engelsen, op den 11. Maart 1630. Middelburg: Aaron van Poulle, 1679.

Bronnen volgen nog.

Belangrijke bronnen: Karen Hollewand, ‘Over de lust van de vrouw; Beverlands De Stolatae Virginitatis Iure (1679)’. In: Jaarboek de achttiende eeuw 53 (2021). P. 51-69. Daaruit ook de vertalingen uit het latijn van de langere citaten. R. De Smet, Hadrianus Beverlandus (1650-1716); non unus e multis peccator; studie over het leven van Hadriaan Beverland. 1988. Ko Stoffels, ‘Bernard de Gomme (1620-1685; landmeter, vestingbouwer en een vergeten Terneuzenaar’. In: Nieuwsbrief heemkundige vereniging Terneuzen. Nr. 85 (2013). P. 2-19 (met dank aan Han Leune). Joyce Zelen, Blinded by curiosity; the collector-dealer Hadriaan Beverland (1650 -1716) and his radical approach to the printed image. Leiden: Primavera Press, 2022. J.M.G. Leune, Fort Sint Martijn op Hoogerwerf. Brussel: Algemeen Rijksarchief, 2011.

Copyright Theo Kentie.

Geverifieerd door ExactMetrics