Bernard de Gomme in dienst van koning Charles I.

(Hier wordt nog gewerkt).

Bernard de Gomme en de Battle of Edge Hill (1642).

In 1636 was De Gomme benoemd tot landmeter in Zeeland. Hij moet dus daartoe zijn opgeleid. De Leidse ingenieursschool bood die opleiding, en je leerde daar ook fortificaties ontwerpen. Had hij daar Prins Rupert leren kennen? Die woonde in Leiden in het Prinsenhof. In 1642 schreef en sprak De Gomme Engels, zij het met een sterk Nederlands accent. Hij had die taal waarschijnlijk opgepikt van Engelse soldaten in het Staatse leger. In 1642 begonnen voor de Engelse koning Charles de moeilijkheden. Hij had een krakkemikkig legertje met 800 paarden en een paar duizend manschappen. Hij vroeg in augustus via zijn in Den Haag residerende vrouw Henrietta Maria aan zijn neef Prins Rupert om naar Engeland te komen. Rupert vertrok naar Engeland, zeer tegen de zin van zijn moeder, en nam zijn broer Maurits, Bernard de Gomme, ervaren in belegeringen, en vuurwerker Bartholomew La Roche mee. Charles bevorderde Rupert meteen tot aanvoerder van de cavalerie. Rupert bedong, dat hij direct onder de koning viel, hoewel Henrietta Maria erop had gewezen, dat Rupert nog erg jong en koppig was, en toezicht nodig had. [Gregg, Pauline. King Charles I. Berkeley: University of California Press, 1984.] Rupert nam twintig paarden mee. Daarvoor had hij op 26 juni van de Staten Generaal een ‘exportvergunning’ gekregen. Deze paarden zullen zijn ingezet tegen de Parlementaire troepen van Oliver Cromwell, die pas drie jaar later een modern staand leger optuigde: de New Model Army (‘Oliver’s army’), en het aanvankelijk ook nog moest doen met een tamelijk ongeregeld zooitje.

Prins Rupert van de Rijn (Ruprecht van de Palts, prins Robbert) was iets ouder dan De Gomme, achterkleinzoon van Willem van Oranje, deels opgevoed door zijn grootmoeder, een dochter van Willem van Oranje. Hij groeide op in Den Haag en Leiden en trad op zijn 13e of 14e jaar in dienst van het Staatse leger onder bevel van stadhouder Frederik Hendrik. Rupert was onder andere aanwezig bij het Beleg van Breda van 1637. Rupert was ook de neef van koning Charles I van Engeland. Die was in conflict gekomen met het parlement onder leiding van de puriteinse fanaticus Oliver Cromwell.

Toen koning Charles I en het Parlement onder leiding van Oliver Cromwell niet in staat waren om een compromis te sluiten, verzamelden beide partijen grote legers. In oktober 1642 besloot de koning vanuit zijn verblijfplaats bij Shrewsbury naar Londen op te trekken. Onverwacht stootten beide legers op 22 oktober op elkaar bij Edge Hill. Bede legers waren slecht getraind, ontbeerden uitrusting en misten discipline: veldslagen kwamen in Engeland niet voor. Deze slag bleef onbeslist. Veel officieren aan beide kanten waren juist wel goed getraind: ze hadden voor de Zweden of de Republiek gevochten, waar de legers goed georganiseerd waren. Aan royalistische kant was de koning de opperbevelhebber. De Graaf van Lindsey was net benoemd tot zijn ‘Lord General’. De cavalerie werd geleid door de ook net benoemde prins Rupert van de Rijn.

Op het continent werden al decennia grote oorlogen gevoerd. De Republiek vocht af en aan tachtig jaar tegen de Spanjaarden. Grootschaliger nog was de Dertigjarige Oorlog. Oorlog voeren had zich op het continent ontwikkeld tot het belegeren en veroveren van steden. Die steden verdedigden zich met fortificaties, en hoopten op de komst van ontzettingslegers. Sinds de introductie van het buskruit werden kanonnen steeds krachtiger, en dus moesten stadsmuren voortdurend worden aangepast. Aarden wallen bleken beter bestand tegen kanonskogels dan stenen muren, terwijl het architectonisch ontwerp ervoor moest zorgen, dat aanvallers vanaf ieder punt konden worden beschoten. Hoeken werden afgestemd op de reikwijdte van een musketkogel. Goed opgeleide militaire ingenieurs waren nodig voor het ontwerp en de exacte afmetingen. Ze moesten dus ook wiskundig stevig onderlegd zijn, terwijl ze bij voorbeeld ook het omringende landschap moesten kunnen opmeten en op voor- en nadelen kunnen afwegen. In Holland kon vaak het land rondom steden onder water worden gezet. Daarvoor was een goed uitgedacht systeem van sluisjes en dijken nodig: watermanagement.

Ook het leger werd in deze wapenwedloop drastisch aangepast. Vooral Prins Maurits speelde daarbij een grote rol. Soldaten moesten goed getraind worden, en goed betaald. Standaard-musketten waren van groot belang. De bevoorrading moest strak gepland worden, kampementen werden strak geordend op basis van wiskundige modellen opgebouwd, en met wallen beschermd. Wiskundig onderlegde kwartiermeesters waren daarvoor en voor de aanvoer van voedsel en munitie onmisbaar. Oorlog voeren werd een wetenschappelijke exercitie. Op voorstel van Simon Stevin stichtte Prins Maurits daarom een ingenieursschool als onderdeel van de Leidse universiteit. Het ontwerpen van fortificaties, wiskunde, landmeetkunde stonden op het deels door Stevin ontworpen curriculum. Lessen werden in het Nederlands gegeven.

Prins Maurits met het Staats leger: beleg van Wesel, 1620.

Op het continent waren veldslagen uiterst zeldzaam geworden, belegeren was in de mode. Hoe moest een veldslag worden aangepakt? De Engelse soldaten van beide partijen hadden er al helemaal geen ervaring mee. De door Charles geworven officieren wisten wel meer van militaire tactiek en waren wellicht getraind in het voeren van een veldslag. Lindsey had gediend in het Staatse leger van Prins Maurits. Die had voor een veldslag een soort diepe falanx bedacht, acht rijen soldaten diep. Prins Rupert vond de Zweedse tactiek veel beter: de troepen werden opgesteld in een soort schaakbordformatie. Rupert werd gesteund door Patrick Ruthven, die in het uiterst moderne Zweedse leger had gediend. De koning schaarde zich achter Rupert. Lindsey legde zijn functie neer, Ruthven volgde hem op. Rupert had zijn visie ondersteund met een door De Gomme getekende kaart, waarschijnlijk gebaseerd op een snelle schets van Rupert. In 1642 schreef en sprak De Gomme Engels, zij het met een sterk Nederlands accent. In 1642 rekruteerde Rupert hem voor het Engelse leger van zijn neef koning Charles I, maakte hem tot lid van zijn militaire staf en samen vertrokken ze naar Engeland.

Bernard de Gomme, militaire posities bij de Slag bij Rheinberg (1642). British Library. Links onder Rijnberk zien we de ‘Engleysche Approach’.

In 1845 schilderde Charles Landseer (zijn broer Edward is veel beroemder dankzij de ‘Monarch of the Glen‘) de besprekingen over de opstelling. Rechts van de koning zien we eerst Ruthven (met een Zweeds-blauwe sjerp) en naast hem Lindsey met de oranje sjerp. Net achter hen tussen hen in ontwaren we onmiskenbaar prins Rupert: Landseer kende hun portretten. De gebruikte kaart lijkt op een militaire stafkaart. Maar dat is een anachronisme. Op het continent bestonden die al lang, maar daar werd ook vaak gevochten door staande legers. De Slag bij Edge Hill was de eerste veldslag aan het begin van de Engelse Burgeroorlog. De twee legers waren inderhaast bij elkaar geschraapt. Van enige organisatie was nog nauwelijks sprake. Er was nauwelijks iets georganiseerd om het Royalistische leger te ondersteunen. Militaire kaarten waren er wel voor de kustverdediging. Het was De Gomme die een belangrijke rol zou gaan spelen in alles wat nodig was om een leger te functioneren. In 1645 werd hij tot kwartiermeester-generaal benoemd en tot Sir benoemd. Hij is dan ongeveer 25 jaar jong. Ordnance Commissioners moeten zorgen voor alles wat leger en verdediging nodig heeft. De Gomme gaat in opdracht van hen werken als hij de fortificaties aan de kust en andere militaire versterkingen gaat aanpakken. Pas in 1683 wordt de Ordnance Survey als ondersteunende dienst voor het leger goed gereorganiseerd. Militaire cartografie wordt een belangrijk onderdeel. De eerste Chief Engineer van de Ordnance Survey moest alle kennis en kunde hebben om deze en alle andere taken te kunnen verrichten. Dus werd dat de zoveelste functie voor Sir Bernard de Gomme. De overheidsdienst, verantwoordelijk voor de officiële kaarten van het Verenigd Koninkrijk, heet nog steeds Ordnance Survey.

Charles Landseer, The Eve of the Battle of Edge Hill (1845). (Walker Art Gallery, Liverpool).

Enige tijd later tekende De Gomme de daadwerkelijke opstelling van het Royalistische leger op de dag van de slag. Op de achterkant signeerde hij deze kaart.

Bernard de Gomme, Slagorde bij de Batlle of Edge Hill, 23 oktober 1642. Royal Collection.

Twee maanden na de slag vervult ‘captain’ Bernard de Gom garnizoenstaken in Wallingford en verstevigt hij er de fortificaties. Hij zorgt er onder andere ook voor de wapens. In februari bij voorbeeld gaat het om een zending van 40 musketten en 30 spiezen.

Daar ontwierp hij forten en fortificaties en werd hij belast met munitie en bewapening. Koning Charles I ridderde hem voor zijn werk, zodat hij voortaan als Sir Bernard de Gomme door het leven ging. Zijn ontwerp van versterkingen en een kasteel in Liverpool uit 1644 zijn bewaard gebleven en bevinden zich in het British Museum.

Tussen 1642 en 1645 woonde De Gomme in Oxford, onderbroken door opdrachten elders. In Oxford had de koning zich aan het begin van de burgeroorlog met zijn hof en leger teruggetrokken en verschanst. Magdalen College werd het militaire hoofdkwartier en het munitiedepot. Op 6 maart 1645 (De Gomme noemt later als datum 30 juni) werd Rupert door Charles I benoemd tot kapitein-generaal van het Engelse leger (met boven zich de toekomstige koning Charles II) en tegelijkertijd werd De Gomme benoemd tot kwartiermeester-generaal. Deze functie bekleedde hij tot de dag dat Oxford viel op 7 mei 1646.

Kaart van Noord-Oost Oxford met Magdalen College en The Grove (1644) van Bernard de Gomme. In het midden Dovers Speare. Bodleian Library MS. Top. Oxon b. 167

Op de bij Magdalen College behorende The Grove waren smederijen en gieterijen geïnstalleerd, wellicht onder toezicht van De Gomme. Hij zorgde zeker voor de fortificaties, waaronder Dovers Pier (ook wel Dovers Speare), een vooruitgeschoven bastion, vernoemd naar Henry Cary, de eerste Graaf van Dover[i].

[i] John Steane, ‘The grounds of Magdalen College 1480-1880’. In: Oxoniensia. Vol. 63 (1998), p. 109-104.

Bernard de Gomme en de bestorming en het beleg van Bristol (1643-1645).

Bristol, in de 17e eeuw de op een na rijkste stad van Engeland met zo’n 17.000 inwoners, was sinds het begin van de Engelse Burgeroorlog in handen van de Parlementariërs. Die beschermden de stad met een garnizoen, dat in juli 1643 1200 man moest afstaan voor schermutselingen elders in het land. Prins Rupert van de Rijn besefte, dat de slecht verdedigde stad kon worden veroverd, wat een enorme opsteker zou zijn voor de Royalisten. Vanuit Oxford, waar het hof van koning Charles zich bevond, trok hij met zijn leger naar het zuiden. Zijn broer Maurice voegde zich met diens leger bij hem. De stad, met een garnizoen bestaande uit nog maar 300 cavaleristen en 1500 voetsoldaten, had een middeleeuwse binnenmuur en een buitenmuur van vijf mijl lang, met forten. De daarop geïnstalleerde kanonnen waren van schepen afkomstig. In de stad zelf stond een oud, zwaar verwaarloosd kasteel. Fortificaties rondom steden waren in een land, dat vooral in vrede leefde, in die tijd slecht onderhouden, heel anders dan op het continent, waar al decennia oorlogen aan de gang waren. In de Republiek had Prins Maurits ervoor gezorgd, dat de vele steden sterke verdedigingswerken hadden.

De bestorming van de stad, in de vroege ochtend van 23 juli (juliaanse kalender), leek aanvankelijk op een mislukking uit te lopen. Uiteindelijk raakten de verdedigers in paniek, en ook de barricades, opgeworpen door de vrouwen van de stad, hielden het niet. Om 6 uur ’s avonds gaven de verdedigers zich over. Rupert verschafte het garnizoen een vrijgeleide met behoud van alle bezittingen, maar de ongedisciplineerde Royalistische soldaten dachten daar anders over: ze beroofden de soldaten en plunderden de stad.

Bristol in 1588 (British Library, Sloane manuscripts 2596).

Figuur 1. Prins Rupert overziet de gevolgen van de slachtpartij bij de bestorming van Bristol.

Het verlies aan manschappen aan beide zijden was immens. Maar het bezit van de op een na grootste stad van Engeland bracht Charles grote voordelen. Verbindingen met het vasteland en vooral Ierland maakten het aanvoeren van broodnodige versterkingen mogelijk. Na de slag waren veel soldaten met hun plunderbuit naar huis gegaan. De Bristolse wapenindustrie kon het leger van Charles herbewapenen. Acht koopvaardijschepen werden in beslag genomen: ze zouden de kern gaan vormen van de Royalistische vloot. De commandant van het garnizoen, kolonel Nathaniel Fiennes, werd vanwege het verlies van de stad ter dood veroordeeld, maar ontliep dat lot. Een paar jaar later, toen de nauwelijks te verdedigen stad werd heroverd, werd hij van alle blaam gezuiverd.

Gegevens over de verdediging en bestorming van de stad en zijn vestingwerken zijn afkomstig van een ooggetuige: mijn voorouder Bernard de Gomme. Hij schreef zijn verslag waarschijnlijk vele jaren later voor een geplande biografie van Prins Rupert, zijn strijdmakker sinds beiden op zeer jonge leeftijd dienden in het Staatse leger. De Britse archeoloog Richard Israel promoveerde op een proefschrift over (o.a.) de archeologie van de fortificaties van Bristol. Hij wijst erop, dat de buitenmuur niet 5 mijl was, maar hooguit 3 mijl. Dat is nogal een verschil voor de landmeter De Gomme. Wellicht is deze fout te verklaren omdat het ooggetuigenverslag jaren later werd geschreven (Israel meent, dat het Staatse leger van Maurits klein in omvang kon zijn vanwege de goed door fortificaties verdedigde steden in de Republiek. Hij noemt een volstrekt onjuist aantal van 10.000 man, maar het was minstens het tienvoudige).

[Bernard de Gomme], “The journall of the Siege of Bristoll. Taken in upon Wednesday Julye 26, 1643 By his Highnesse Prince Rupert. Whylst at the same time it was on the other side assaulted by the Western Armye under his Excellence The Lord Marquesse Hertford. Written by an Eyewitnesse”. In: The Journal of the Society of Army Historical Research. Vol. 4 (1925). P. 180-201. Het handschrift was in 1925 in bezit van de gebroeders Maggs (Maggs Bros, een antiquariaat stammend uit 1853, bestaat nog steeds).

De Slag van Naseby, twee jaar later in juni 1645, had duidelijk gemaakt, dat de Parlementariërs de overhand hadden veroverd. Cromwell had de losse groepen slecht getrainde soldaten door de New Model Army vervangen: een staand leger zoals dat van de Republiek. Hij benoemde Lord Fairfax tot legerleider. De legerleider van de Royalisten, Prins Rupert, zag in, dat er weinig eer te halen was met het voortzetten van de oorlog en bepleitte een verdrag, maar koning Charles dacht daar anders over. Hij vond, dat hij genoeg soldaten en munitie had om door te gaan. Havenstad Bristol was in zijn plannen cruciaal. Hij overwoog zelfs het hof te verplaatsen van Oxford naar Bristol.

Thomas Fairfax, prent van Hugo Allard Sr.

Op 23 augustus 1645 begon Fairfax met zijn leger van 12.000 man met de belegering van de stad, waar slechts 1500 verdedigers waren. Rupert bereidde zich voor op een beleg van zes maanden. Hij liet voorraden aanleggen, dreef vee de stad in. In augustus meldde hij de koning, dat hij het vier maanden zou moeten kunnen volhouden. Maar er waren grote problemen. De omgeving van de stad was niet ontdaan van bebouwingen en begroeiingen: het schootsveld was niet vrij. Vijandige burgers in Bristol konden gaan muiten, de pest heerste, de stadsmuren waren nauwelijks te verdedigen. Op 12 september overwoog een door Rupert belegde krijgsraad de opties: uitbreken met de cavalerie (waardoor voetsoldaten achter zouden blijven en de bevolking gevaar liep); terugtrekken binnen de binnenste muren (niet leuk voor de bevolking); verdedigen van de buitenste muren. Dat laatste werd besloten.

Op 23 augustus was Fairfax’ leger compleet. Hij had ervoor gezorgd, dat de rondom Bristol wonende burgers goed werden behandeld, en dus sloten 2000 ‘locals’ zich bij hem aan. Fairfax onderschepte een brief, waarin de komst van Charles werd aangekondigd, maar pas over drie weken. Dus besloot hij de stad direct te bestormen. Op 4 september kreeg Rupert de opdracht zich over te geven. Die begon te onderhandelen, maar Fairfax bleek uiteindelijk onbetrouwbaar.  Hij viel ’s nachts op 10 september aan, de buitenste muren bleken onverdedigbaar. Fort Priors Hill viel binnen enkele uren: alle verdedigers werden ondanks gemaakte toezeggingen afgeslacht. Rupert en zijn troepen trokken zich terug binnen de binnenste muren, en staken op allerlei plekken de stad in brand.  Om 8 uur ’s ochtends, nog geen zes uur na het begin van de bestorming klonk de trompet voor een staakt het vuren. Rupert en zijn mannen kregen een vrijgeleide naar Oxford.  Daar bleek de koning woedend te zijn: hij ontsloeg Rupert en beval hem Engeland te verlaten: “you assured me you would keep Bristol for four months. Did you keep it four days?” Wellicht vreesde hij een staatsgreep door Rupert.

Prins Rupert verdedigde zichzelf in een op 21 oktober gedateerd pamflet: “Not that His Highnesse [Rupert] thinks to justifie himselfe to those who by that must condemne themselves: nor that he believes any thing he hath done needs a Declaration, does he publish this to the world: but hee thought it might not be unnecessary to the service of his Majesty (in order to which all his actions have been directed) to let the world see that hee hath faithfully served Him […]”. Hij beschrijft de situatie in de stad en de beroerde staat van de verdedigingswerken, het deels onbetrouwbare maar vooral ongetrainde garnizoen, de onderhandelingen met Fairfax, het verraad van Fairfax. Er waren grote tekorten: maar 130 vaten buskruit, musketkogels voor hooguit drie uur. Het was uiteindelijk duidelijk, dat alleen overgave zinvol was. Zijn ‘engineer-generall’ Bernard de Gomme leverde met zijn assistent een precieze beschrijving van de staat van de verdedigingswerken, zoals “The graffe [slotgracht] five foot broad, and all that part of the line much decayed.” We weten dus zeker, dat ook Bernard de Gomme in de stad was. We komen hem ook weer tegen in het pamflet, als Rupert beschrijft hoe hij met de krijgsraad en de generale staf heeft overlegd over het met Fairfax te sluiten verdrag, en dat ook de commandanten zijn geraadpleegd. In dat lijstje met Engelse namen staat ook de molenaarszoon uit Terneuzen, B. De Gomme. In een militair tijdschrift uit 1925 kon men niet anders bedenken dan dat de B. voor ‘baron’ stond: het moest natuurlijk net als alle andere officieren wel een echte Engelse edelman zijn.

Het is niet duidelijk, of de koning het ontslag in stand hield. In april 1646 viel Oxford in handen van de Parlementariërs. De koning vluchtte, verkleed als bediende. Hij gag zich over aan een Schots leger. Die ruilden hem voor 100.000 pond en een belofte op meer met de Parlementariërs. Na een proces werd hij begin 1649 onthoofd. Rupert en De Gomme waren toen al lang teruggekeerd op het continent.

Bronnen.

[Bernard de Gomme], “The journall of the Siege of Bristoll. Taken in upon Wednesday Julye 26, 1643 By his Highnesse Prince Rupert. Whylst at the same time it was on the other side assaulted by the Western Armye under his Excellence The Lord Marquesse Hertford. Written by an Eyewitnesse”. In: The Journal of the Society of Army Historical Research. Vol. 4 (1925). P. 180-201. Het handschrift was in 1925 in bezit van de gebroeders Maggs (Maggs Bros, een antiquariaat stammend uit 1853, bestaat nog steeds).

[Prince Rupert], A declaration of His Highness Prince Rupert. With a narrative of the state and condition of the city and garrison of Bristoll, when his Highnesse Prince Rupert came thither: of the actions there during the siege, of the treaties, and rendition thereof. Oxford Text Archive. 21 oktober 1645.

Richard Paul Israel, The Archaeology of the Fortifications constructed

Copyright Theo Kentie.

Geverifieerd door ExactMetrics