Sarajevo, dinsdag 16 mei 1995
Tien over half tien. Van de ene op de andere minuut breekt er een enorm lawaai los. Uit alle richtingen hoor je de salvo’s van machinegeweren. Grote doffe dreunen doen het kantoorgebouw schudden. Slavenko is in mijn kamer. Ik kijk wat ongelovig naar hem. Hij kijkt met een blik van ‘ik kan het ook niet helpen’, maar er wordt niets gezegd. Boem! Een geweldige doffe dreun keert mijn hart twee keer om. We rennen de gang op. Daar heeft het meeste personeel van het UNSCS-office zich inmiddels verzameld. De doffe dreunen en de salvo’s mitrailleurvuur zijn ook op de gang nog goed te horen. Er wordt weinig gezegd. Veel ongeloof in de blikken. Marlene, verantwoordelijk voor het veiligheidsplan voor het personeel, heeft een spierwit gezicht. Snel wordt er door de staf besloten dat we naar de kelder moeten. “Doe je deur op slot?” vraagt Slavenko. Dat doe ik onmiddellijk.
Sanela wacht op me in de gang. Zwijgend loopt iedereen de vijf verdiepingen naar beneden en vandaar naar de kelder. UNSCS-office heeft een eigen afgesloten ruimte in de kelder. Marlene heeft de sleutel en dirigeert ons allen deze ruimte in. Het is een soort opslagruimte, zo groot als een flink schoollokaal. Wat dossierkasten aan de ene wand, wat tafels tegen een andere, een flinke stapel matrassen tegen een andere wand, her en der staan wat oude tekentafels. Opvallend is het enorme geschilderde portret van Tito, dat wat achteloos tegen de dossierkast leunt. De maarschalk heeft een geruststellende blik. Hij is de enige. Marlene heeft een lijst van het personeel en roept al onze namen. Ook mijn naam wordt genoemd, ook ik ben present.
Roken mag alleen op de gang. Het is daarom op de gang drukker dan in deze ruimte. Ook ik loop de gang in. Ik krijg meteen een al aangestoken sigaret aangereikt.
Ons kantoorgebouw, is ook de behuizing van het Directoraat voor Reconstructie en Ontwikkeling van Sarajevo: een koepel van de gemeentelijke diensten in de harde sector. Er werken daarom, behalve wij, nog veel meer mensen in dit gebouw, die allen een heenkomen zoeken in de kelder. Maar fase één van het veiligheidsplan van het Directoraat is het in veiligheid brengen van de privé-auto van de hoogste baas, Mr. Drino. Door een binnenwand uit te breken kon deze auto (Volvo 740 GLE) van buiten, via de parkeergarage, de schuilkelder in worden gereden. Wat zou er in de kop van de mensen, die zich zo om deze auto bekommerden, omgaan?
Ik ga ons lokaal maar weer eens binnen. Ik ontdek nu hoe koud het is. Het is en blijft natuurlijk een kelder. Gelukkig zijn er vele zakken met dekens. Met een deken over mij heen neem ik plaats op de grond tegen de wand. Ik kijk naar de gezichten. De witte kleur op het gezicht van Marlene is besmettelijk: velen uit de internationale gemeenschap hebben een spierwit gezicht. De meeste autochtone meisjes daarentegen hebben iets triomfantelijks in hun ogen en er wordt daarbij flink gegiecheld. “Sanela, waarom lach je zo”, vraag ik. “Well,” zegt ze, “this is nothing, you ain’t seen nothing yet”.
Plotseling een enorme dreun. Mijn oren tintelen. Je voelt de trillingen van het gebouw. Het gegiechel is verstomd. Nog een dreun. Zelfs Eagleton heeft nu een wit gezicht. Dan blijft het een tijdje stil. Met drie flag-jackets over elkaar en een helm op z’n kop gaat Bruno het gebouw in om te kijken of er iets te zien valt. Vijf minuten later komt hij terug met de mededeling dat de bovenste verdieping van het kantoor in puin ligt. Via de hand-set radio’s vernemen we dat drie mortiergranaten ons gebouw zijn binnen komen vliegen. Twee op zesde etage, en één op de eerste etage. Mijn kamer bevindt zich op de vierde etage.
Ik loop voor de zoveelste keer de gang maar weer eens in. Ik heb nog nooit zoveel op één ochtend gerookt.
Anes, de telefoon-operator, krijgt de opdracht om het gebouw in te gaan en vanuit de telefoonkamer de hoofdlijn door te verbinden naar de telefoon in de schuilkelder. Anes is Bosniër, dus dat gaat niet meteen goed. Hij weet wel alle inkomende lijnen uit te schakelen, maar het doorschakelen was ie vergeten.
Het nieuwsbulletin van de Bosnische staatsradio heeft inmiddels het bericht verspreid dat “Eagletons-office” getroffen is door granaten. En nu schieten toch wel veel verontrustende gedachten binnen. Ik moet er niet aan denken, dat zo’n soort bericht op de Nederlandse Teletekst zou verschijnen en zo onnodige zorgen teweeg zou brengen. Anes krijgt opdracht om het gebouw in te gaan en te zorgen dat de telefoonverbinding naar de schuilkelder tot stand komt. Twee minuten later gaat de telefoon over. Het is hem dus gelukt. Achter elkaar rinkelt de telefoon. Het zijn vooral verontruste verwanten van de autochtone werknemers, die op het nieuws hoorden dat ons kantoorgebouw getroffen was. De mensen die zelf willen bellen, krijgen van Majoor Bouchard ieder twee minuten om hun verwanten in te lichten dat ze zich geen zorgen hoeven te maken. Dat is overigens moeilijk genoeg, want elke keer als de hoorn erop wordt gelegd, begint de telefoon meteen te rinkelen voor een inkomend gesprek.
Het leven in een schuilkelder is eigenlijk uitermate saai en vervelend. Gelukkig heeft de verstreken tijd voor wat meer ontspanning gezorgd. We nemen bijna allen deel aan een spel: ‘voor wie is het belletje dit keer bestemd?’ Bij het zoveelste rinkelen, trok ik zeker een hoopvol gezicht, want Sanela zei: “No Martin, SHE won’t call”. Geen idee wie Sanela met SHE bedoelt. Toch zijn er kansen blijven liggen. Wat dacht u van een directe verbinding met een schuilkelder in Sarajevo in oorlogstijd? Extensie 7600 of 7613.
Zo rond half twee heeft iedereen de grap al gemaakt: “Wie belt de pizza-expresse even? Vijftig Quattre Staziones graag”. Er zijn dus magen die knorren. Eagleton bepaalt dat precies om twee uur iedereen een doos noodrantsoen, hier ruim voorradig, mag aanbreken. Wederom een staaltje van ziekmakende VN-precisie, want precies twee uur is dus precies twee uur.Mijn lunch vandaag: taaie crackers met smakeloze paté en chocolademelk. Je zou overigens niet van kaas houden en een paar dagen in een schuilkelder moeten doorbrengen.
Rond drie uur horen we dat G5, het Franse genie-bataljon hier in Sarajevo, twee gepantserde voertuigen stuurt om de autochtonen op te halen en thuis te brengen. Even later zijn de drie Franse militairen gearriveerd, waaronder de hoogste baas van het Bataljon, kolonel Gegou.
De mensen worden in twee sessies naar huis gereden. Ook ik mag nu naar huis, maar ik mag mijn eigen auto rijden. Ik besluit om eerst op mijn kamer een kogelvrijvest op te halen. Dan neem ik met Mehmed door wat een redelijk ‘veilige’ route voor mij moet worden. Normaal gesproken moeten we over een brug vlakbij kantoor, maar dat is nu sterk af te raden, omdat de brug voortdurend onder vuur wordt genomen.
In de hal van het gebouw merken we dat een stuk of twintig over het algemeen wat oudere mensen, die voor het Directoraat als schoonmaakster of conciërge werken, volstrekt aan hun lot zijn overgelaten. Velen van hen zijn doodsbang en kijken smachtend naar ons. Een oude mevrouw spreekt wat Duits: “Waar gaat u naar toe, meneer?” “Kosevo Brdo” antwoord ik. Acht oudjes schieten hoopvol op me af. Ik kan er helaas maar vier meenemen. Bruno, die het ziet, biedt aan te zorgen dat alle andere mensen ook thuis worden gebracht.
De Duits sprekende dame neemt plaats op de achterbank. Ze vraagt of ik vooral hard wil rijden. Overbodige vraag. 300 meter na vertrek staat de snelheidsmeter al boven de 100. We rijden richting de synagoge, voorbij de Gavrilo Prinzip-brug om zo via een grote omweg door de oude stad richting het Olympisch Stadion te rijden. In de Tito-straat zie ik dat een auto van het Rode Kruis, die voor me rijdt, een noodstop maakt en mensen hollen hard weg. Ik stop onmiddellijk. Zet de versnelling in de achteruit en rij zo hard als het gaat tweehonderd meter terug om via de zijstraatjes richting het stadion te rijden. De vrouw naast me begint te bidden. “Hou eens op, zo erg is het nou ook weer niet!”. Bij het Olympisch Stadion kun je via een tunnel door de heuvel de wijk bereiken waar alle inzittenden van de auto moeten zijn. Aan het einde van de tunnel willen alle inzittenden mijn auto uit. Dit gebied is tamelijk veilig, vanwege de ligging. Ik ben nu bijna thuis. Mijn straat ligt er rustig bij, alleen die geluiden op de achtergrond, boem boem ratatatta, boem boem, zijn bevreemdend. Ik rijd om kwart over vier het garagepad op.
Thuis bel ik Ardi van MSF op. Hij is op zijn kantoor gewoon aan het werk. Ik vraag aan hem of hij bereid is naar Nederland te bellen, je weet maar nooit of er nu al onnodige zorgen worden gemaakt. Vijf minuten later gaat de telefoon over. Ardi zegt dat hij Janneke op het werk heeft gebeld. Weer een paar minuten later belt Janneke zelf. Een uurtje later belt mijn broer. Maar toen had ik al vier blikjes bier achter mijn kiezen. Rond half acht haalt Ardi me met zijn gepantserde auto op, om een gezellige avond in het MSF-house door te brengen. Daar heeft Helen, collega en huisgenote van Ardi, al een biertje voor me ingeschonken. Na lang aandringen bezwijk ik onder haar druk: ik moest en zou haar dakterras bekijken, het platje dat aan de zolderkamer, die zij hier bewoont, grenst. “My roofgarden” heet dat in Helens termen. Helen is Engels in de overtreffende trap. Zij kweekt dus kruiden en plantjes in kleine kasjes op dit dakterras. Ik ben overigens aangenaam verrast door het fenomenale uitzicht over Sarajevo van dit dakterras. Je hebt van hier ook een vrij uitzicht maar de heuvel, die het Bosnische leger sinds vanochtend probeert te veroveren. De heuvel vlakbij ons kantoor dus. En het is ook een prachtige avond.
Helen haalt twee stoelen. En even later zittend we beiden zwijgend van het uitzicht te genieten. De slag om de heuvel is nog steeds in volle gang. Op elk lichtflitsje volgt ongeveer een seconde later een flinke boem. Als een stel generaals in de Eerste Wereldoorlog, zitten we met een glas in ons hand de slag op afstand te volgen. Nogmaals, het uitzicht is fenomenaal. Ik voel me merkwaardig ontspannen. Rond elf uur rijdt Ardi me weer naar huis. Ik kan nog niet slapen en schrijf daarom eerst deze dag bij in het dagboek. Rond half twee vind ik het tijd om te gaan slapen. Het was één van de langste dagen in mijn leven in Sarajevo.
Martin Kentie, 17 mei 2015
Ik schreef dit 20 jaar geleden ……….