Er is een compactere bijgewerkte versie (2023). Die vind je hier.

6. Tuchthuis Celle.

Op 26 mei 1944 stuurde de Oberstaatsanwalt van het Sondergericht te Hannover naar het tuchthuis te Celle het bericht, dat mijn vader daarheen zou worden overgeplaatst. Op 3 juni 1944 werd hij om 7 uur ’s morgens afgevoerd naar de politiegevangenis in Hannover. Op 9 juni stond hij om 5:10 uur in de ochtend klaar op station Hannover om naar Celle te worden gebracht. Na een treinreis van 1 uur en 25 minuten kwam hij daar aan. Niet veel later arriveerde hij in het vlakbij het station gelegen tuchthuis van Celle.

Afbeelding 1: Direct na aankomst in Celle, begin juni 1944.

Twee dagen later volgde de officiële inboeking. Hij moest een vragenformulier invullen en een korte levensbeschrijving op papier zetten. Zijn handschrift is nog verbazend vast. Hij noemt zich zelf foutief maar conform eerder opgestelde papieren Cornelius, en meldt dat er in Rotterdam een invalidenkaart aanwezig is, maar dat zal een vergissing zijn. Een fotograaf maakte twee foto’s, en profil en en face. Hij ziet er met zijn kaal geschoren hoofd slecht uit. Hij woog 51 kilo, en was dus met zijn 1 meter 73 ernstig ondervoed.

Afbeelding 3: Levensloopformulier

De gevangenis in Celle werd begin 18e eeuw, naar Frans voorbeeld gebouwd als tuchthuis, werkhuis en, tot 1833,  gekkenhuis. Boven de ingang staat dan ook: “Puniendis facinorosis custodiendia furiosis et mente captis publico sumptu dicata domus”[i].  Achter een stevige muur rijst het monumentale hoofdgebouw op, omklemd door twee vleugels. De oorspronkelijke laagbouw erachter werd later vervangen door kazerneachtige hoogbouw, waarin de cellen zaten en zitten.

Een tuchthuisstraf, zeker van tien jaar, was in nazi-Duitsland inmiddels niets anders dan een doodstraf met vertraging geworden.  Om steeds geringere feiten werd voortdurend zwaarder gestraft en daardoor raakten de gevangenissen en tuchthuizen overvol. Daarom besloten minister van justitie Thierack en Himmler op 18 september 1942 om ‘asociale elementen’ in de gevangenissen onder het gezag van de Gestapo te brengen en ze “te vernietigen door arbeid”.   In eerste instantie ging het om gevangen gezette Joden, Sinti en Roma, en Russen en Polen die tot meer dan drie jaar waren veroordeeld. Duitsers en leden van ‘broedervolken’ die veroordeeld waren tot een tuchthuisstraf van meer dan acht jaar, zouden individueel worden beoordeeld. Een commissie van het ministerie van justitie moest de mate van onmaatschappelijkheid onderzoeken, en wie voorgoed zonder waarde voor de volksgemeenschap was, werd aan de politie overgedragen[ii].  Verschillende gevangenen uit Celle, ook doodzieke die in het gevangenishospitaal lagen, werden in het kader van de Vernichtung durch Arbeit afgevoerd naar Neuengamme of voor wegenonderhoud in het Noorden van Noorwegen aan het werk gezet[iii]. Op 24 april 1943 waren er al 14.700 asociale Duitsers en leden van broedervolken geïdentificeerd en naar werkkampen afgevoerd. Het waren meestal gewone misdadigers, maar ook politieke gevangenen. Het doel werkte: het sterftecijfer in Mauthausen bij voorbeeld was 35%, per maand. De gemiddelde overlevingstijd was daar dus drie maanden.

Afbeelding 4: Maquette van het tuchthuis in Celle (1930).

Mijn vader werd dit lot bespaard. Op het eerder genoemde overplaatsingsverzoek van 26 mei 1944 stond nadrukkelijk vermeld, dat hij niet als crimineel (Gestrauchelter) moest worden beschouwd (onderstreping op het formulier). Niet duidelijk is, waarom dat zo was. Was dat overeengekomen met de personen die de gratie hadden weten te bewerkstelligen? Was er al een onderzoek naar zijn eventuele asocialiteit geweest?

Maar ook in tuchthuis Celle was je je leven niet zeker. Het viel weliswaar onder het gewone gevangeniswezen, maar het regime was er bikkelhard. In december 1938 begon Bernhard Hartung als arts in het tuchthuis. Hij zou dat blijven tot 15 januari 1944, toen hij werd overgeplaatst. Wel bleef hij wonen in de dienstwoning direct naast het tuchthuis. In 1986 publiceerde hij zijn deels op bewaarde documenten gebaseerde  memoires als wat late ‘aanklacht en apologie’. Ja, hij kon niet anders dan lid worden van de SA en de NSDAP, en ja, hij had een foto van Hitler in huis hangen, maar niet boven zijn bureau! En natuurlijk had hij niet in het openbaar kritiek geleverd op het regime. Maar hij had vanuit zijn functie als tuchthuisarts wel diverse malen geprobeerd te protesteren tegen de behandeling van de gevangenen.

Zo schreef hij op 13 juli 1942 de hoofdofficier van justitie over het afnemen van het gemiddelde gewicht van de gevangenen, in enkele maanden van 61,5 naar 57 kg. Sommige mannen van 175 à 176 cm wogen nog maar 50 kg of minder. De gevangenen kregen in die tijd steeds minder te eten, en wat ze kregen was van belabberde kwaliteit. Door deze ondervoeding en de verlenging van de arbeidsdag tot elf uren konden de gevangenen natuurlijk veel minder produceren, terwijl de productie-eisen steeds hoger werden en de straffen voor het niet halen daarvan steeds harder. Er trad hongeroedeem op, en er waren, door gebrek aan weerstand,  steeds meer gevallen van ziektes als tbc, ook een groot risico voor het personeel. Broodrantsoenen mochten echter niet worden verhoogd, ook niet voor de mannen in de ziekenzaal.

Mishandelingen door beambten, hulpbeambten, hulpopzichters en kennelijk voorgetrokken gevangenen namen toe, vooral bij de buitencommando’s. Steeds meer bij de buitencommando’s tewerkgestelden gingen dood zonder voorafgaande ziekte, steeds meer werden ‘op de vlucht’ neergeschoten, ook al zou geen normaal mens overdag in gevangeniskledij op de vlucht slaan. Sommige gevangenen werden als gevolg van  de honger bevangen door een soort toeval, liepen verdwaasd de verkeerde kant op en werden dan neergeschoten.

Bij het NIOD bevindt zich een slechte kopie van een typoscript van ene Richard Trampenau, een politieke gevangene die in 1934 tot levenslange tuchthuisstraf was veroordeeld en in Celle verbleef tot april 1945. Celle was een tuchthuis met een verzwaard regime. Er zaten politieke gevangenen, Joden, zigeuners en buitenlanders, maar de meeste gevangenen waren gewone criminelen.  Trampenau werkte vooral in de timmerwerkplaats waar zo’n 50 man werkten, 30 daarvan criminelen. Er werkten vier Nederlanders, twee Belgen, twee Fransen, twee Russen, een Oekraïner en een Joegoslaaf. En negen politieke gevangenen. Vooral het laatste jaar was de gevangenis overbevolkt. De capaciteit was 450, maar er zaten 1600 gevangenen, die stierven als ratten: zes tot tien man per dag: 30% van alle gevangenen was ziek. In de timmerwerkplaats moesten de doodskisten worden getimmerd, dus wie daar werkte, kon het aantal doden vaststellen. Ook in de timmerwerkplaats werden gevangenen  zwaar mishandeld, hoewel er nooit  één werd doodgeslagen. Maar in het algemeen  werd het gauw slechter. Zo sloeg ziekenverzorger Leppelt iedere dag de doodzieken in de ziekenzaal, en liet ze vervolgens aan hun lot over. Velen stierven.

Trampenau vertelt het geval van de Hollander Sipke de Hoop. Die werd ernstig ziek: hij had wekenlang zware arbeid verricht. Dat en de slechte voeding bezorgden hem een zware longontsteking. Hij kon niet meer werken, en dus werd hij op doodscommando gestuurd. Dan waren de omstandigheden nog veel slechter en werkte je dus tot je dood neerviel.

Vooral de buitenlanders werden zeer slecht behandeld. Trampenau praatte met de buitenlanders, en daarom noemden de bewakers hem ‘staatsvijand nummer één’: al zijn gesprekjes werden gerapporteerd bij de politie, waar hij zich geregeld moest verantwoorden.

Ook in Celle moesten de gevangenen werken voor allerlei bedrijven. In diverse afdelingen werden elektromotoren gemaakt (ankerwikkelaars) voor het bedrijf Trillke-Werke uit Hildesheim, een bedrijf dat door Albert Speer tot militair modelbedrijf was aangewezen, en onderdeel was van het Bosch-concern[iv]. Anderen werkten bij de meubelmakerij of in de drukkerij, de schoenfabriek van Gehrken uit Celle, in een recyclingbedrijf van oude legeronderdelen, de zakkenfabriek, de mattenfabriek of in de wagenfabriek. De werkzaamheden werden beloond met 10, 20, 30 of 40 Pfennig per dag. Er waren naast de zogenaamde Außenkommandos in onder andere Tiste en Westermünde ook nog drie à vier ‘boerencommando’s’. Tot slot waren er nog ‘stadscommando’s’ in Ratsmühle, en in de Trillke-fabrieken.

Mijn vader begon op 13 juni 1944 bij het mattenbedrijf, tot 6 september dat jaar. Toen werd hij wegens longtuberculose opgenomen in de ziekenzaal, een lange brede ruimte met grote ramen[v],  waar hij ruim vier maanden verbleef, tot 8 januari[vi]. In die eerste maand van 1945 stierven zeventien gevangenen en tot de bevrijding door de Britten op 15 april nog eens 211 in het inmiddels door overplaatsingen overvolle complex[vii].

Bij ons bezoek aan de gevangenis in 2001 konden mijn broer Martin en ik vaststellen, dat er nog steeds een meubelmakerij is, nu als Arbeitstherapie. Prijzen van houten speelgoed en meubelen op aanvraag.

Afbeelding 5: Cel in tuchthuis Celle. Situatie 1963. Ansichtkaart.

Bij het NIOD ligt een lijst met Hollanders die tussen 1940 en 1945 in Celle vastzaten[viii]. Ik heb een kopie van een deel van die lijst, met 54 namen. De meesten waren, als ze niet in voorarrest zaten, veroordeeld wegens diefstal, heling, vervalsen. Er was iemand bij, die ook wegens onderduiken werd veroordeeld, een ander volgde bevelen van de regering niet op. Een paar luisterden naar een buitenlandse radiozender. Straffen voor deze groep varieerden van enkele maanden tot anderhalf jaar, een enkeling kreeg meer, tot zes jaar toe. Voor hoogverraad kreeg iemand vijf jaar tuchthuis, een ander voor voorbereidingen tot hoogverraad twee jaar. Een homoseksueel (althans een man die veroordeeld werd voor tegennatuurlijke ontucht) moest zes jaar zitten. Iemand die een deserteur had geholpen, werd tot twee jaar veroordeeld. De langst gestrafte was een deserteur: twaalf jaar en zes maanden. Niet veel korter moesten twee andere mannen zitten: tien jaar voor postdiefstal, en tien jaar voor ambtsverduistering. Deze laatste is mijn vader. Tien mannen van de lijst waren in de loop der tijd aan de politie overgedragen. Eén Nederlander werd officieel bij een vluchtpoging doodgeschoten (op 14 maart 1945). Zes van de 54 stierven tussen maart en april 1945 in het tuchthuis te Celle. Hoeveel doden er waren bij de Nederlanders die tussentijds naar andere gevangenissen en tuchthuizen werden afgevoerd, staat niet vermeld.

Begin april 1945 werden elf Nederlanders naar de gevangenis in Wolfenbüttel afgevoerd [ix].

 

[i] Dit huis werd gebouwd met publiek geld om de criminelen te bestraffen en de dwazen en de gekken te bewaken.

[ii] Wachsmann (2005), p. 272 e.v.

[iii] Hartung (1986), p. 183-184.

[iv] Manfred Overesch, Bosch in Hildesheim, 1937-1945: Freies Unternehmertum und Nationalsozialistische Rüstungspolitik. Göttingen. 2008.

[v] Karl Tuttas (1980), p. 257. Tuttas was een Duitse communistische verzetsstrijder., die eind jaren dertig twee keer een korte periode in Celle vastzat.

[vi] Data afkomstig uit brief Rode Kruis, Oorlogsnazorg aan mij, begin 2003 (eerste bladzijde ontbreekt).

[vii] http://www.celle-im-nationalsozialismus.de/Stationen/Zuchthaus.html

[viii] NIOD: ongedateerde Werklijst van de hand van L. Meijers uit Blerick (g[01.039]315.1).

[ix] Niet alleen naar Wolfenbüttel, ook naar Bützow-Dreibergen werd een groep afgevoerd.

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Copyright Theo Kentie.

%d
Geverifieerd door ExactMetrics