Er is een compactere bijgewerkte versie (2023). Die vind je hier.
1. Naar Duitsland als tewerkgestelde.
Op 19 november 1942 werd mijn vader, Cornelis Kentie, naar Duitsland (‘dienstverplichtichd’ meldt hij zelf later[i]) gestuurd, naar de Deutsche Reichpost (DRP) in Hannover, met het 26ste contingent bestellers en ander PTT-personeel, 41 mannen uit het hele land[ii]. Hij was toen 23 jaar en nog niet zo lang in dienst bij de PTT als postbesteller. Na de lagere school en drie jaar ulo had hij enkele jaren op kantoor gezeten (mijn moeder noemde ooit borstel- en verfkwastenfabriek Burex, die in het centrum van Rotterdam had gestaan[iii]. Hijzelf ontkende daar ooit gewerkt te hebben). Op 24 oktober 1938 kwam hij in militaire dienst. Op 11 mei 1940 werd hij als krijgsgevangen afgevoerd naar Stalag II D, in Stargard in Pommeren, nu de Poolse stad Szczeciński. Op 6 juni 1940 kwam hij weer vrij en keerde hij via Bentheim terug naar Rotterdam. Op 16 juli 1940 zwaaide hij af. Pas bijna een jaar later, op 15 mei 1941 kwam hij in dienst bij de PTT, waar zijn vader al werkte[iv].
Omdat de Duitse mannen aan het front vochten en half Europa in hun greep moesten zien te houden, had nazi-Duitsland vanaf het begin van de oorlog een almaar groeiende behoefte aan arbeiders uit de bezette landen. Goedschiks maar vooral kwaadschiks werden miljoenen mannen, vrouwen en zelfs kinderen uit heel Europa op transport gezet naar de Heimat. De eerste ladingen kwamen vanaf 1939 uit Polen.
Al in juni 1940 begon de werving van Nederlandse dwangarbeiders. Werkzoekenden werden op straffe van intrekking van hun uitkering ‘vrijwillig’ geronseld[v]. Gedurende de hele oorlog werden er zo’n 500.000 Nederlanders naar Duitsland gestuurd. Bij de capitulatie bevonden zich nog circa 270.000 Nederlanders op Duitse bodem[vi].
De Deutchse Reichspost (DRP) had de grootst mogelijke moeite om het bedrijf te laten functioneren onder de oorlogsomstandigheden. Halverwege 1943 was de helft van het oorspronkelijke personeelsbestand aan het bedrijf onttrokken. Men was dan ook al sinds anderhalf jaar bezig het personeel aan te vullen met buitenlandse hulpkrachten[vii]. Begin 1942 begon de werving van Nederlandse PTT’ers. De verwachting was, dat het geen moeite zou kosten vrijwilligers te vinden. Dat viel tegen: slechts iets meer dan honderd mannen gingen uit eigen vrije wil de oostgrens over, aangevuld met wat onaangepaste lieden. Die leverden slecht werk en gingen, volgens de functionaris die leiding gaf aan Bureel Uitzending naar Duitsland, met dienstmeisjes op zolderkamers van hun hotel rotzooien[viii]. Sommigen probeerden na aankomst direct weer terug te keren, waarvoor de meest uiteenlopende redenen werden bedacht, van heimwee tot het niet kunnen verdragen van Duits voedsel. Soms hadden ze daarbij succes.
In de volgende maanden kwam de bezetter met steeds zwaardere eisen: er was meer personeel nodig. In juni volgde het bevel aan de PTT om 1241 man te leveren. Dat zouden geen vrijwilligers meer zijn: vertrek naar Duitsland was nu dienstverplichtet, en op eigen houtje terugkeren was dus uitgesloten. Wel was er een verschil tussen de meeste andere dwangarbeiders en de door de PTT gestuurde mannen: die laatsten werden formeel bij de DRP gedetacheerd, met behoud van salaris. Bovendien hadden ze betere verlofrechten: al na een half jaar mochten ze op vakantie, hoewel die rechten later werden ingeperkt, toen steeds meer vakantiegangers niet meer teruggingen[ix].
Aanvankelijk besloot de PTT om te loten onder alle 18- tot 40-jarige personeelsleden. Maar daar kwam kritiek op: er werd dan immers geen rekening gehouden met de gezinssamenstelling of de economische situatie. Dus werd verordonneerd dat in eerste instantie jonge, ongehuwde mannen moesten worden aangewezen. In augustus vertrok het eerste grote contingent PTT’ers. In de herfst van 1942 stokte de opmars van het Duitse leger, en aan het Oostfront werden enorme verliezen aan manschappen geleden. Er moesten grote aantallen nieuwe soldaten worden gerekruteerd, en dus waren er weer veel nieuwe dwangarbeiders nodig om de openvallende banen te bezetten. De Nederlandse PTT moest nog eens 4000 man leveren.
Op grote schaal waren Duitse vrouwen aan het werk gezet, ook bij de Reichspost. Maar voor veel eenvoudig en zwaar werk bleven er grote tekorten bestaan: er was behoefte aan bestellers, pakketsorteerders, zakkensjouwers: het zwaardere en vuilere werk[x]. Hoewel er was beloofd, dat het PTT-personeel in pensions of bij particulieren zou worden ondergebracht, werden de meeste mannen toch in Arbeitslager gehuisvest. De situatie in deze barakkenkampen varieerde, van goed tot zeer slecht. Veel PTT’ers troffen het niet. De personeelsdienst van de PTT kreeg stapels klachten. Ter behandeling daarvan werd een inspecteur aangewezen, Ir. B.C.V. Ockerse, die de klachten in Duitsland zelf ging onderzoeken.
Vaak, zo blijkt uit bewaard gebleven klaagbrieven, waren er geen sanitaire voorzieningen, vooral in de kampen in de grotere steden. Vaak ook zaten de barakken vol vlooien en wantsen. Soms was er geen beddengoed, heel soms zelfs geen kachel, zodat de mannen na hun 56-urige werkweek in de kou zaten. Ook het moeten delen van de woonruimte met Russen, Polen en andere buitenlanders zat veel Nederlandse PTT’ers niet lekker en was reden voor klagen. Hun klachten hadden soms succes: er werden dan betere onderkomens gevonden, in hotels, theaters of dienstgebouwen van de Reichspost. In december 1942 en januari 1943 bezocht inspecteur Ockerse verschillende groepen PTT’ers, onder andere in Düsseldorf, Leipzig en Dresden. In alle drie de steden wist hij betere huisvesting te regelen. Ook klachten over voeding, verlof en inhouding van kost en inwoning loste hij op[xi].
Afbeelding 1: Barak in de Schierholzstrasse te Buchholz.
Afbeelding 2: Plattegrond van het Arbeitslager in de Schierholzstrasse.
Mijn vader werd bij aankomst ondergebracht in de barakken van het Gemeinschaftslager P.T.T van het Deutsche Arbeiterfront in de Schierholzstrasse in Buchholz, een buitenwijk van Hannover. In de negentien barakken van dat DAF-kamp waren duizenden dwangarbeiders, krijgsgevangenen en aan het werk gezette concentratiekampgevangenen gehuisvest.
De dag na zijn aankomst dag stuurde mijn vader briefkaarten om zijn nieuwe adres te melden, zeer waarschijnlijk één naar zijn ouders en zeker één naar dominee J.J. Stam van de Prinsekerk in Rotterdam-Bergpolder[xii]. Hij was, zo schrijft hij de dominee enkele weken later op Nieuwjaarsdag, aan het werk gezet op Postkantoor I, het Hauptpostamt. Daar moest hij zes dagen per week gedurende tien uur per dag brieven stempelen en sorteren, post naar de treinen brengen en brievenbussen legen. In de barakken van de Schierholzstrasse waren allerlei nationaliteiten gehuisvest: Polen, Fransen, Italianen, zelfs Arabieren. Het was verveling troef: er was niets te lezen, en ook was het niet mogelijk om naar een café of de bioscoop te gaan. Er vormden zich groepjes rondom stadsgenoten, terwijl er ook iets als een protestantse Bijbelkring was[xiii].
Of de woonomstandigheden in de Schierholzstrasse net zo slecht waren als in het Holländische Postlager in de Grosse Packhoffstrasse 24 in het centrum van Hannover valt niet te achterhalen. De PTT’ers daar, te werk gesteld bij Postamt II, stuurden in december 1942, een brief vol klachten aan de directie in Nederland. Ze sliepen er met circa zeventig man op drie kamers. In een kamer van ongeveer 40 m2 sliepen bij voorbeeld meer dan twintig man. Ze lagen stijf tegen elkaar, terwijl er nauwelijks frisse lucht binnenkwam. Dag en nacht kwamen mannen van of gingen naar hun werk of naar de altijd verstopte wc, zodat er van slapen weinig terechtkwam. De veel te kleine eetruimte, waarin gekookt noch gewassen mocht worden, was van de slaapkamers gescheiden door een houten wandje[xiv]. De kans is groot, dat eerder genoemde Ockerse ook Hannover bezocht, want de woonomstandigheden werden als snel verbeterd. Twee maanden na zijn aankomst, op 25 januari 1943, werden Nederlandse PTT’ers, waaronder mijn vader, ondergebracht in de Pertzstrasse 17, in de tuinstad Kleefeld. Het was een in 1942 gereedgekomen gebouw van de Fernmeldedienst, dat nog niet in gebruik was genomen[xv].
Wat voor soort contact had mijn vader met dominee Stam, aan wie hij vanuit Hannover verschillende brieven stuurde? Minstens twee kwamen niet door de censuur en kreeg hij weer terug, “om een bepaalde reden”, schreef hij. Even vaag is zijn mededeling in de volgende brief, dat de meeste kerken gesloten zijn, omdat er zo weinig mensen zijn, en “misschien nog wel om een andere reeden”. Had dominee Stam hem gevraagd te rapporteren over de situatie in Duitsland? Was hij een soort contactpersoon, bij voorbeeld voor de verspreiding van de kerkelijke zendbrieven, die dominee Stam en andere protestantse voorgangers onder de in Duitsland tewerkgestelde geloofsgenoten verspreidden?[xvi] Zeker is, dat de Synodale Commissie voor Bijzondere Kerkelijke Gezinszorg van de samenwerkende protestantse kerken ‘vertrouwenspersonen’ aanstelde onder de tewerkgestelden. Deze commissie, een initiatief van de Nederlands Hervormde kerk (waarvan ds. Stam een prominent voorganger was), trachtte de achterblijvende families te steunen en de naar Duitsland gestuurde dwangarbeiders middels boeken, preken, brochures en tijdschriften op het goede pad te houden. De Rotterdamse commissie stuurde bovendien maandelijks rondschrijfbrieven, iedere maand door een andere dominee opgesteld[xvii]. In de Gereformeerde Kerk aan de Waterlooplatz in Hannover hield dominee Tuente illegale kerkdiensten in het Nederlands[xviii]. Kerkdiensten en andere samenkomsten en bijbelgroepjes werden in de loop van 1943 verboden[xix].
Op 1 januari 1943 schrijft mijn vader, dat hij maar weinig voor hun geloof uitkomende christenen is tegengekomen: “Het is dan ook een pracht taak, die hier voor een Christen is weggelegd”[xx]. In de Pertzstrasse wordt, zo meldt hij in zijn andere brief, uitvoerig gediscussieerd over de Bijbel en over het waarom van de oorlog, soms tot wel 1 uur ‘s nachts.
Afbeelding 4: Pertzstrasse 17, Kleefeld in 2001.
[i] Op het ‘Lebenslauf’-formulier in Celle op 1 juni 1944.
[ii] NIOD: 039-2376.
[iii] In adresboeken staat de Van der Burg kwastenfabriek in 1935 vermeld in de Tuindersstraat, enkele jaren later in de Rochussenstraat.
[iv] Deze data zijn gebaseerd op een kladje met pensioenjaren, dat ik halverwege de jaren tachtig van mijn vader kreeg. In het Nederlands Instituut voor Militaire Historie bevindt zich in de collectie Krijgsgevangenen 1940 – 1945 (toegang 402, inv. Nr. 134) de Personalkarte van mijn vader met zeer summiere gegevens over zijn krijgsgevangenschap. Zie over krijgsgevangenen in mei 1940 en Stalag IID: Smit (1997), p. 53 – 55.
[v] Die verplichting om als werkzoekende in Duitsland te gaan werken bestond ook al voor de oorlog, maar door de inval in Polen (1939) werd werken in Duitsland niet meer passend gevonden: Thea van der Linden en Hinke Piersma (2001), p. 125-126.
[vi] Van der Linden en Piersma in Piersma (2001), p. 149.
[vii] Lotz und Ueberschär (1999), Band II p. 233 ev. Ook werden er arbeidsbesparende maatregelen in de bedrijfsvoering ingevoerd. De DRP voerde daartoe als eerste ter wereld postcodes in (p. 256).
[viii] Visser (1968), p. 167 en 323.
[ix] Visser (1968), p. 246.
[x] Visser (1968), p. 168, 239.
[xi] NL-HaNA, PTT / Van der Vegte, 2.16.78.03, inv.nr. 50. Ockerse ging ook langs om klachten over de tewerkgestelden te behandelen. Zo legden ze in Düsseldorf in de kantine hun voeten op de tafel. Niet doen, laat hij weten, want wij hebben de oorlog verloren en dit laat een slechte indruk achter over ons “Kultuurniveau”. En het leek hem niet verstandig om Russische krijgsgevangenen sigaretten te geven en te begroeten met “Heil Moskou!”. Zie ook: Visser (1968), p. 236-238.
[xii] Personenregisterkarte, Stadsarchief Hannover. Briefkaart aan dominee J.J. Stam, gedateerd 20 november 1942, Gemeente-archief Rotterdam, archief J.J. Stam, nr. 137.
[xiii] Brief aan ds. J.J. Stam, gedateerd 1 januari 1943. GAR, archief J.J. Stam, nr, 137.
[xiv] Brief van 1 december 1942, vertaalde versie als bijlage bij brief dd. 24-12-1942 van Van der Vegte aan Dr. Linnemeyer, Beauftragter für den Post- und Fernmeldewesen in Nederland. NIOD, coll. 53, 29c.
[xv] Brief aan ds. J.J. Stam, gedateerd 25 januari. GAR, archief J.J. Stam, nr. 137. Op dit adres in nog steeds een opleidingsinstituut van de Deutsche Post (en van Deutsche Telekom) gevestigd. De hoofdingang is afgesloten, er is geen huisnummer. Een deel van de reliëfs lijkt verwijderd. Over het gebouw: Heinz Drangmeister, Die Post im Hannoverschen. Hannover, 1967. P. 107, 117.
[xvi] In GAR, archief J.J. Stam, nr. 137 is zo’n door Stam geschreven gestencilde brief te vinden. In 1944 werden de zendbrieven vervangen door een krantje, De Kerkpost, uitgegeven door de samenwerkende protestantse kerken. Tot juli 1945 zijn daarvan minstens 25 nummers verschenen.
[xvii] A.A. Wildschut in: Van Veldhuizen e.a. (1946), p. 26-30. In het archief van J.J. Stam bevindt zich een exemplaar van zo’n rondschrijven.
[xviii] Anschütz und Heike (2000), p. 145.
[xix] Wildschut (1945), p. 16.
[xx] Mijn vader ging in mijn jeugd weliswaar iedere zondag naar de hervormde Hoflaankerk in Kralingen, maar dat was zoiets als om de zoveel weken naar de kapper gaan: het was gewoonte en het moest van mijn moeder. Ik heb hem nooit gekend als toegewijde of bewust gelovige.
Goedemiddag. Na vele jaren ben ik papieren en foto’s van mijn vader tegengekomen die betrekking hebben op zijn dienstverplichtet opgelegd door de bezetter aan de PTT in 1943. Hij is in Sudetenland geweest van -wat ik gelezen heb- september 1943 tot mei 1945. Met een groep moesten zij het telefoon/telegraaf netwerk repareren. Hij is helaas al vele jaren geleden overleden. Evenals een vriend uit die tijd. Is er meer bekend over deze vorm van arbeitansatz in het toenmalige Sudetenland.